Hans de Jong (President Philips Nederland) over innovatie van het zorglandschap

Hans de Jong (President Philips Nederland) over innovatie van het zorglandschap
Binnen Philips Healthcare draait alles om voortdurende innovatie, samenwerken en co-creatie in intensieve trajecten.

Geen betere locatie om over de toekomst van de zorg te praten dan het Customer Visit Center van Philips in Best. Hans de Jong, President Philips Nederland, laat zich met gepaste trots fotograferen. Hier staan de nieuwste, soms futuristisch ogende apparaten die de gezondheidszorg gaan veranderen. Zoals de onlangs geïntroduceerde Azurion. Het systeem stelt de chirurg in staat om via een touchscreen naast de operatietafel live beelden op te roepen van het ‘innerlijk’ van de patiënt, eerder gemaakte beelden (CT-scans, MRI, röntgen) op te vragen, scans met elkaar vergelijken,3D-visualisaties van bijvoorbeeld een vaten stelsel of hartkamer te maken én het patiëntendossier in te zien. Wat de specialist op z’n touchscreen naar voren haalt, is ook te zien op een groot beeldscherm boven de operatietafel. Weefsels, organen en bloedvaten zijn er tot in de kleinste details zichtbaar. De Jong: ‘De slagingskans van een behandeling als het plaatsen van stents of zelfs hartkleppen verbetert hierdoor sterk.’
Azurion is in nauwe samenwerking met artsen uit twintig ziekenhuizen wereldwijd ontwikkeld. ‘We doen als Philips Healthcare niets alleen. Elke technologische innovatie komt tot stand met technische universiteiten en academische ziekenhuizen, om het te optimaliseren voor gebruik in de praktijk. Samenwerken enco-creatie zijn kernwoorden bij het ontwikkelen van nieuwe technologie en zorgmodellen. Die competenties willen wij bij het aannemen van talenten, naast hun technische kennis, nadrukkelijk zien.’

Co-creatie is een sleutelwoord in de manier waarop Philips een rol wil spelen in de gezondheidszorg. Hoe werkt dat in de praktijk?
‘Het voorgaande is een voorbeeld bij ontwikkeling van totaal oplossingen bij technologie. Wij werken ook aan compleet nieuwe zorgpaden. Ons Health Suite Lab op de campus in Eindhoven speelt daarin een belangrijke rol. We brengen er alle betrokkenen rondom een bepaald zorgthema een paar dagen bij elkaar in een gestructureerd co-creatie proces. Bij diabetes bijvoorbeeld patiënten, patiëntenvereniging, diabetesfonds, internist, huisarts, verzekeraar, ziekenhuisdirectie, de makers van hulpmiddelen en onze designers van hard- en software. Doel is met elkaar een optimaal traject te ontwikkelen om de zelfredzaamheid van patiënten, de kwaliteit ende effectiviteit van de zorg te vergroten. Het zijn intensieve, pressurecooker-achtige sessies. Als iemand bijvoorbeeld een idee heeft voor een app waarmee patiënten hun conditie kunnen monitoren, dan kunnen onze ontwerpers in Bangalore diezelfde nacht een prototype maken waar de volgende dag mee kan worden gespeeld. Uiteindelijk komt er dan iets uit waarin iedereen zich kan vinden. Want het heeft geen zin als de ontwikkelaar iets verzint dat erg kostbaar is, terwijl de patiënt het niet omarmt en de verzekeraar op de rem trapt. Uiteraard zijn we er na zulke sessies nog niet. Daarna moet de businesscase worden gemaakt en gaat het om vragen als: wie ontwikkelt en betaalt het? Hoe schalen we het op zodat het de enorme bedragen die met research en development zijn gemoeid worden terugverdiend en zorg goedkoper wordt? Dat is een redelijk complex proces.’

Hoe gaat dit alles de gezondheidszorg veranderen?
‘Strikt genomen hebben we nu geen gezondheidszorg maar ziektezorg. Zorg komt pas in beeld als mensen al ziek zijn. Je gaat naar dokter of ziekenhuis als je je niet goed voelt. Je wordt al dan niet geopereerd tegen een bepaald tarief, je wordt ontslagen uit het ziekenhuis en bent vervolgens weer uit beeld tot je voor controle terugkomt. Onze verwachting is dat er veel meer gestuurd en betaald gaat worden op preventie en het thuis of in de buurt continueren van zorg na een opname. Dat is onvermijdelijk, want de kosten van de gezondheidszorg rijzen de pan uit. Tussen 2000 en 2050 verdubbelt het aantal zestigplussers tot 22 procent van de wereldbevolking. Met de ouderdom komen onvermijdelijk de chronische ziektes die permanent geld kosten. Technologie kan bijdragen aan beperking van deze kosten, maar de ontwikkeling is niet alleen uit kostenefficiency noodzakelijk. Mensen willen in toenemende mate mede hun eigen gezondheid managen. Alleen al daarom moeten we van een systeemwaar de behandeling centraal staat naar een systeem waarin de mens centraal staat. Dat klinkt logisch, maar voor het zorglandschap is dit echt een grote verandering.’

Kunt u een voorbeeld geven van een innovatie waarvan de patiënt profiteert maar waar de medische wereld nog huiverig voor is?
‘Samen met zes ziekenhuizen en drie grote verzekeraars hebben we een nazorgtraject ontwikkeld voor hartpatiënten. In het standaardprotocol komen mensen periodiek na hun ontslag uit het ziekenhuis op controle. Wij hebben een alternatief ontwikkeld. Patiënten krijgen een met het internet verbonden bloeddrukmeter, een weegschaal en een hartslagmeter mee naar huis en die geven een keer per dag automatisch alle relevante gegevens door. Een rekenmodel houdt bij of er een trendbreuk is. Als je gewicht bijvoorbeeld plots toeneemt, kan dat een indicatie zijn dat het lichaam vocht vasthoudt. Dan geeft het systeem een alarm en volgt telefonisch overleg over eventuele actie. Het blijkt dat patiënten in dit regime minder vaak een terugval krijgen. Maar nu komt het punt: dit is nog geen vastgesteld zorg pad en zit nog niet in het verzekeringspakket. Dit zorg pad vraagt om betalen voor preventie. Dat vraagt om een stelsel wijziging en dat is nu nog lastig. Maar dit gaat komen.’

De adaptatie in de medische praktijk gaat dus minder snel dan de ontwikkelingen in de technologie. Hoe verklaart u dat?
‘Aan elk ontwikkeltraject kleeft een risico. In dit geval bijvoorbeeld moet de arts z’n patiënten buiten het ziekenhuis monitoren. Verzekeraars willen niet het risico lopen dat ze straks dubbel moeten betalen: voor de apparatuur die bij patiënten thuis staat én voor de opname en operatie van patiënten die toch terugvallen. Het ziekenhuis krijgt minder vergoed als het aantal bezoeken daalt, maar moet intussen wel de salarissen doorbetalen. Dat maakt onzeker, want men kan de gevolgen nog niet goed overzien. De animo om risico te nemen, is extra gering nu de kosten in de medische wereld onder druk staan. Toch zullen de oplopende zorgkosten ziekenhuizen en verzekeraars uiteindelijk motiveren om nieuwe zorgpaden te initiëren. Voor een deel zal het trouwens ook bottom-up worden geëist door patiënten die overeen nieuwe behandeling lezen en daarvoor in aanmerking willen komen. Als ik een hartaanval krijg, verlang ik van mijn arts dat hij me het mede door ons ontwikkelde nazorgtraject aanbiedt.’

Hoe valt die ontwikkeling te versnellen? Heeft de overheid daarin een taak?
‘De technologie is er. Informatie over onze gezondheid is er ook volop, zowel uit bevolkingsonderzoek als in de dossiers van patiënten bij huisarts, specialist of fysiotherapeut. Dankzij gezondheids-en fitnessapps, sensoren en wearables is er zelfs al volop informatie over mensen die nog niet ziek zijn. Ook dat kan belangrijke input zijn als je iets overkomt. Simpel gezegd maakt het nogal wat uit of een arts weet of iemand al jaren kwakkelt of in wezen kerngezond is en dus wel een forse operatie aankan. Het probleem is dat artsen hun informatie nu overal vandaan moeten plukken. We moeten toe naar een situatie waarbij alle data op een centrale locatie beschikbaar zijn en via een simpele druk op de knop kunnen worden opgeroepen. In landen als Estland en Finland is de overheid actief bezig met beleid op dit vlak en zoeken ze er de partijen bij die het voor elkaar moeten krijgen. De Nederlandse overheid kijkt meer naar de zorgmarkt om initiatief te nemen, ik verwacht dat de overheid steeds meer de samenwerking met alle zorgpartijen, publiek en privaat, zal zoeken. We vinden het normaal dat de overheid verantwoordelijk is voor de aanleg van het wegen net, maar de overheid is mijns inziens uiteindelijk ook medeverantwoordelijk voor de aanleg van de digitale snelweg die uitwisseling van gezondheidsdata mogelijk maakt. Zonder dat is de kanteling naar een modern zorgstelsel niet mogelijk.’

De poging een landelijk elektronisch patiëntendossier te introduceren is mislukt. Veel mensen vrezen voor hun privacy en willen bijvoorbeeld niet het risico lopen dat verzekeraars inzage krijgen in hun gegevens.
‘Het elektronisch patiëntendossier is helaas niet gelukt. Dat heeft de ontwikkeling jaren teruggezet. Uiteraard moeten de data in zo’n dossier via encryptie worden beveiligd en moet alleen de patiënt kunnen beslissen wie erbij kan. De vraag is hoeveel mensen er nog steeds tegen zijn als je daar goede afspraken over maakt. Als jij in Eindhoven woont en in Groningen onwel wordt, wil je echt wel dat die arts in Groningen snel al jouw gegevens heeft zodat hij direct rekening kan houden met je gezondheidshistorie. Andersom moet je als patiënt je eigen medische gegevens kunnen inzien: per slot van rekening zijn het jouw data! De toegang daartoe begint langzaam te komen. UMC Utrecht is een van de eerste ziekenhuizen die patiënten wel inzage biedt. Daar blijkt juist dat het contact tussen arts en patiënt erdoor is verbeterd. De openheid heeft bijgedragen aan inzicht en onderling vertrouwen.’

Hoe privacygevoelig bent u zelf? Gebruikt u bijvoorbeeld gezondheidsapps?
‘Consumentenprivacy is eigenlijk een gelopen race, we weten nauwelijks meer wat er van ons als individu bekend is. Ik maak me daar ook niet meer zo druk om. Ten aanzien van mijn gezondheidsdata vind ik dat wel relevant, hecht ik eraan dat die bij de medici en mijzelf bekend zijn en geanonimiseerd voor onderzoek en wetenschap. Ik gebruik nog geen apps. Wel ben ik als hobby actief met roeien. Binnen het team worden gemeten prestatiedata gedeeld, maar ook hartslagen en afwijkingen et cetera. Wij varen viermaal per jaar een wedstrijd, dat vraagt om een goede voorbereiding en daarbij worden de data actief gebruikt. Een van ons houdt dat in uitgebreide spreadsheets bij. Natuurlijk allemaal meteen knipoog, maar het is toch een voorbeeld van hoe je jezelf met hulp van technologie kunt stimuleren fit te blijven en tegelijk informatie opbouwt die wellicht ooit relevant is als je ziek wordt.’

U hebt uw hele carrière bij Philips gewerkt, vooral in de nu afgesplitste lichtdivisie. Hebt u bewust gekozen gezondheidstechnologie?
‘Ten tijde van de splitsing was ik verantwoordelijk voor de marktactiviteiten. Ik ben toen bij het grotere deel, Healthtech, gebleven. Het leven van mensen met technologische innovaties wereldwijd verbeteren is bijzonder. Iedereen weet, vaak uit de persoonlijke omgeving, hoe belangrijk gezondheid is en wat technologie daar aan kan bijdragen. Dat geefteen extra dimensie aan werk, je doet iets wat er echt toe doet.’

Bij Philips werken in Nederland ruim elfduizend mensen. Hoe krijgt het bedrijf iedereen mee in de transformatie van productenleverancier naar een klantgerichte dienstverlener in de gezondheidszorg?
‘De transformatie neemt verschillende vormen aan op de diverse plaatsen in de organisatie. Sommige werknemers, bijvoorbeeld in de fabrieken of bij controlling, merken er nog betrekkelijk weinig van, anderen zitten er al midden in en geven mede vorm aan de transformatie. Dat is een groep die snel groter wordt, deels doen we dat met omscholing en training, deels halen we mensen met nieuwe competenties uit de markt, vaak ook jonge professionals. Daarin zijn we wel heel proactief. Digitalisering overkomt ons niet; we co-creëren het op de terreinen waarop we besloten hebben leidend te zijn. Dat zijn vooral oncologie, hart- en vaatziekten, alles rondom ademhaling en ten slotte de zorg voor moederen kind, zoals verloskunde. Daarbij verschuift het accent van hardware naar software, van product naar totaaloplossing. Het scherm en de lampen van de Azurion komen van andere leveranciers. Wij investeren nu steeds meer in software. De ontwikkelaars die vroeger werkten aan de beeldkwaliteit van televisies, vertalen hun kennis nu naar beelden in de zorgapplicaties.’

Werken die slimme softwareontwikkelaars niet liever bij hippe startups?
‘Dat beeld is er, maar ik herken het helemaal niet. Tot mijn trots kan ik zelfs zeggen dat we dit jaar nummer 1 zijn geworden op de Randstad-lijst van beste werkgevers. Als we afgestudeerden aannemen, krijgen we tussen de twaalf- en vijftienhonderd reacties voor dertig plaatsen. Een grote groep jongeren is gemotiveerd de wereld een klein beetje beter te maken door hun werk. Het geeft een enorme kick als verloskundigen in Kenia vrouwen een veiliger bevalling kunnen geven dankzij een innovatie waaraan jij hebt bijgedragen. Wat jongeren ook aanspreekt, is dat wij nog steeds mensen zoeken voor een loopbaan in plaats van een baan. Omdat dit werk heel complex is, moet je ervaring opdoen in verschillende functies voordat je genoeg van de wereld en de technologie weet om echt een bijdrage te leveren. Wij zijn bereid daarin te investeren. Persoonlijk geeft het mij veel energie als het me lukt een nieuwe generatie te inspireren en op weg te helpen, eigenlijk geeft me dat meer energie dan het maandelijks halen van mijn targets...’


Interview door Katinka de Korte, Managing director Health & Public Service bij Accenture.
Zij interviewt en schrijft voor Management Scope over health. Deze bijdragen zijn terug te vinden bij haar profiel.

Dit interview is gepubliceerd in Management Scope 06 2017.

facebook