Innovatie in Nederland: Jan Egberts, René Kuijten en Douwe Breimer in discussie

Innovatie in Nederland: Jan Egberts, René Kuijten en Douwe Breimer in discussie
Het wil nog niet vlotten met het innovatieve vermogen van Nederland. De oplossing volgens Octoplus directeur Jan Egberts, investeerder René Kuijten (Life Sciences Partners) en hoogleraar Douwe Breimer.

Het bedrijventerrein in Leiden vlak onder de rook van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) ligt er vredig bij. Wie niet beter weet, denkt hier te maken te hebben met een doorsnee verzameling van ondernemingen. De oplettende voorbijganger ziet echter dat al deze bedrijven één thema met elkaar gemeen hebben: biowetenschappen. Op dit Leiden Bio Science Park zijn ondernemingen geclusterd als het Centre for Human Drug Research, TNO, Crucell, Galapagos en Top Instititute Pharma. Om er maar een paar te noemen. En de bundeling van kennis en expertise is niet zonder succes. Deze ‘vallei’ wordt tot de top vijf beste bedrijvenparken van Europa gerekend. Of dit soort parken bijdraagt aan het innovatief vermogen van het Nederlands bedrijfsleven, en wat er nog meer nodig is om de nationale innovatiekracht te vergroten, daarover gaan de deelnemers aan deze ronde tafel met elkaar in discussie: Douwe Breimer, hoogleraar farmacologie en voormalig rector magnificus van de Universiteit Leiden, René Kuijten, partner bij investeringsmaatschappij Life Sciences Partners en Jan Egberts, ceo van de farmaceutische ontwikkelaar Octoplus, tevens gastheer vandaag.

Nederland blijft achter op het gebied van innovatie. Ook ten opzichte van ‘vergelijkbare’ landen als Denemarken, Finland en België. We zijn vindingrijk genoeg, het onderwijs is goed, maar het hapert daar waar ideeën vertaald moeten worden naar de praktijk. Herkent u dat? Breimer: ‘Jawel, en dat probleem heeft Nederland al langer. Het is ook niet voor niets dat begin deze eeuw het innovatieplatform is opgericht. Recent zijn negen topsectoren benoemd waarin Nederland zich internationaal wil onderscheiden. Ik vind dit een goed initiatief. We hebben veel kennis en kunde in ons land, maar we moeten leren doorpakken.’
Egberts
: ‘Ik denk dat het feit dat de stap van een idee naar een succesvol bedrijf weinig voorkomt in Nederland, vooral een culturele aangelegenheid is. Ik heb vrij lang in het buitenland gewoond en het valt me steeds weer op dat Nederland toch vooral een handelsnatie is en geen land van ondernemers. In Amerika zijn veel ondernemers self made men. Bill Gates, en Henri Termeer in onze industrie, zijn daar goede voorbeelden van. Dit soort ondernemers kom je in Nederland zelden tegen. De succesvolle ondernemers werken vaak in grote ondernemingen of bij familiebedrijven.’
Kuijten
: ‘Ik denk dat cultuur inderdaad een belangrijke rol speelt. Het is in Nederland nu eenmaal niet sexy om je carrière te beginnen bij een klein startend bedrijf. Liever start men in traineeprogramma’s van gevestigde multinationals. Maar er is denk ik nóg een probleem. En dat is de cultuur die binnen universiteiten leidend is. Start-ups worden daar maar mondjesmaat gestimuleerd. Overheden stimuleren start-ups bij universiteiten evenmin. De overheid stelt hier weliswaar geld voor beschikbaar, maar dan wel buiten de universiteit. Het gevolg is dat wetenschap en ondernemerschap elkaar maar moeilijk kunnen vinden. ‘In Amerika is het bijvoorbeeld heel gebruikelijk dat een medische universiteit een entrepreneur van een grote farmaceutische onderneming binnenhaalt om een Tech Transfer op te zetten van waaruit spin-offs worden gestimuleerd. Hij krijgt dan zijn eigen groep wetenschappelijke medewerkers en kan aan de slag met geld van de universiteit. Een deel daarvan is voor patenten, een deel daarvan is zaaikapitaal. De betreffende ondernemer krijgt vijf procent aandelen van ieder idee dat hij start.’
Breimer
: ‘De kunst is om universiteiten dusdanig te organiseren dat ze ondernemerschap bij jongeren stimuleren. En daar is een cultuurverandering voor nodig, die inmiddels overigens al in gang is gezet. Vroeger was een hoogleraar die in een rode Ferrari naar zijn werk kwam frowned upon. Dat was niet acceptabel. Vandaag de dag is het niet langer taboe voor een hoogleraar om door middel van een zelf opgericht bedrijf geld te verdienen. Het gaat dus de goede kant op.’
Kuijten
: ‘Zo vertelde een rvb-voorzitter van een academisch ziekenhuis mij onlangs dat zijn hoogleraren nu aandelen mogen hebben in bedrijven die ze in samenwerking met de universiteit starten. Maar aan die beloning wilde hij dan wel een maximum koppelen dat gelijk is aan de Balkenende-norm. “Het kan niet zo zijn dat een van onze hoogleraren meer verdient dan iemand uit de raad van bestuur”, zei hij. Zolang er nog op deze manier wordt gedacht binnen universiteiten, heeft ondernemerschap binnen onze sector weinig kans. Hoogleraren moeten mijns inziens juist gestimuleerd worden om start-ups te beginnen. In andere landen is dat aan de orde van de dag. Wie hier hoogleraar is en een goed idee heeft voor een start-up, loopt nog tegen teveel blokkades op.’ Egberts: ‘Het is belangrijk dat er een drie-eenheid ontstaat: universiteiten, geld en entrepreneurs. Alle drie zijn ze belangrijk. Pas wanneer deze drie goed samenwerken kunnen er mooie resultaten ontstaan.’

Vormen de biowetenschappen van de Universiteit Leiden wat dit betreft een uitzondering? Is het Leidens model kortom beter dan dat van andere universiteiten? Kuijten: ‘De Universiteit Leiden heeft daarin samen met het LUMC wel een voortrekkersrol. Zo heeft het een goed functionerende Tech Transfer. Maar zelfs dit universitair centrum kan meer doen dan het nu doet om het ondernemerschap te stimuleren. Zo zou er wat mij betreft een lid in de raad van bestuur moeten zitten met een achtergrond in business development. Ondernemerschap moet een vaste positie krijgen binnen universiteiten.’
Breimer
: ‘Valorisatie, ofwel het omzetten van kennis naar commercieel haalbare producten, mag en moet beter gefaciliteerd worden binnen universiteiten. Er wordt al snel gedacht dat iets een spin out is wanneer er een licentieovereenkomst is getekend. Maar het dusdanig opbouwen van een onderneming dat er waardevermeerdering van kennis plaatsvindt en er revenuen uit kunnen worden gehaald, behelst veel meer dan dat.’
Kuijten:
‘Het is ook naïef van veel universiteiten om te denken dat een patent wel een succesvol bedrijf zal worden; 95 procent van de patenten wordt nooit een succesvol bedrijf. Universiteiten zouden meer kennis in huis moeten hebben als het gaat om het beoordelen van de haalbaarheid hiervan. Nu komt het nog te vaak voor dat een postdoc een bedrijfje start met een patent. Daar zijn universiteiten dan trots op, maar de initiatieven zijn vaak én te klein en gefragmenteerd én niet levensvatbaar.’

Moeten biomedische centra meer toenadering zoeken tot bedrijven? Of andersom? Kuijten
: ‘Natuurlijk. Het is tweerichtingsverkeer. Bedrijven moeten ook samenwerking zoeken met universiteiten. Te vaak wordt dit achterwege gelaten en hebben bedrijven een prachtig product ontwikkeld en op de markt gebracht, waarna blijkt dat klinieken er niet mee kunnen werken. Het bedrijf is dan vergeten de artsen en gebruikers bij het ontwikkeltraject te betrekken met alle gevolgen van dien. Er moet kortom meer worden samengewerkt.’

Waarom gebeurt dit dan niet vaker? Egberts: ‘Omdat veel ondernemers er na één keer mislukken mee ophouden. Failliet gaan wordt in Nederland al snel als een schande beschouwd. Succesvolle serial entrepreneurs zijn er hier dan ook maar weinig. Ook als iemand ‘binnen’ is begint hij niet opnieuw met een volgend bedrijf. Het gevolg hiervan is dat er niet genoeg wordt geleerd van eerder gemaakte fouten en successen.’
Breimer: ‘Het probleem is ook dat de huidige markt vooral gefocust is op kosten en niet op toegevoegde waarde. Het uittesten van nieuwe producten moet veel grondiger gebeuren en niet met behulp van een goedwillende hobbydokter. Maar dat kost geld. En daar is men huiverig voor. Toch zou het concept ‘proeftuinen’ moeten worden geïntroduceerd zodat een nieuw product eerst onder gecontroleerde omstandigheden – maar wel vergoed – wordt uitgeprobeerd.’

In hoeverre speelt de financiering en de toegang tot investeerders een rol bij het feit dat innovatie in Nederland niet echt van de grond komt in deze sector? Egberts: ‘Geld is meestal niet het probleem. Soms is er zelfs een teveel aan geld beschikbaar. Wel is de continuïteit van geld soms niet goed geregeld. Het ene kabinet stelt meer geld ter beschikking voor innovatie dan het andere. Dat wisselt nogal en dat is lastig werken. Bij een volgend kabinet kan dan ineens de geldkraan worden dichtgedraaid. Dat helpt niet. Soms ook moeten bedrijven door rare hoepels springen om voor het geld in aanmerking te komen. Ook dat is niet echt bevorderlijk voor de innovatie.’ Kuijten: ‘Er wordt al snel gezegd dat geld het probleem is. Maar in Nederland is er veel durfkapitaal beschikbaar. Ook voor de biowetenschappen. De realiteit is veel meer dat het schort aan goede ideeën.’
Breimer:
‘Geld is soms wel degelijk een probleem. De grootste kosten doen zich voor op het moment dat de uitvinding op zich klaar is maar nog in clinical trials moet worden bewezen. Vaak is daar dan echter geen geld meer voor. Alle middelen zijn opgegaan in de ontwikkelfase.’
Kuijten
: ‘Het gat dat universiteiten zouden moeten dichten is de fase nadat het patent is aangevraagd tot en met het opstarten van de onderneming. Ook in de life sciences zijn er op dit moment nog maar weinig bedrijven die echt doorgebroken zijn: Crucell en Galapagos zijn voorbeelden van bedrijven waarbij dat wel is gelukt. Maar het zijn er slechts enkele. België daarentegen kent maar liefst vijftien beursgenoteerde bedrijven in deze sector.’

Hoe komt dat?
Kuijten: ‘Dat heeft alles te maken met het feit dat België ruim tien jaar geleden drie universiteiten bij elkaar bracht en deze gezamenlijk een Tech Transfer liet opzetten. Dat is een enorm instituut geworden waar zo’n duizend mensen werken. Alle toegepaste wetenschap is samengebracht onder deze paraplu. En die focus werpt vruchten af. ’
Breimer: ‘Nederland kent momenteel zo’n driehonderd bedrijven die opereren op het gebied van biowetenschappen met een totaal van 24 duizend medewerkers. Slechts enkele weten echt door te breken. Maar er komt verandering. Zo komt er binnenkort ook een Life Sciences Park in Oss. Dat is een goede ontwikkeling. Hoe meer bundeling van krachten, hoe beter. Het laat zien dat er langzaam maar zeker in Nederland een klimaat ontstaat waarin ook lokale overheden bereid zijn te investeren in dit soort kennisparken.’
Egberts: ‘Het stokt in Nederland vooral bij het van de grond komen van het ondernemerschap. De rest doen we heel redelijk: geld en onderwijs zijn wel in orde.’
Breimer:
‘Maar dan moeten we de nieuwe generaties hier wel bij faciliteren. Vooralsnog wordt er door de overheid vooral met de mond beleden dat we voor bepaalde sectoren gaan. Maar dan moet ze ook bereid zijn daar flink in te investeren. We moeten geld steken in kennisontwikkeling en niet – zoals nu gebeurt – de kranen dichtdraaien.’
Egberts:
‘Eens. De overheid zou in deze een betrouwbare partner moeten worden en niet haar plannen om de haverklap moeten bijstellen.’

Zouden universiteiten zich meer moeten specialiseren als het gaat om kennisgebieden? Breimer: ‘Dat zou een goede ontwikkeling zijn. En die trend is er ook wel, maar ook dit soort ontwikkelingen gaat niet vanzelf. dat moet gefaciliteerd worden. Wetenschappers gaan nog te vaak individueel achter subsidies aan terwijl de echte meerwaarde zit in samenwerkingsverbanden; ook tussen publiek en privaat.’
Kuijten: ‘Bundeling van krachten zou goed zijn. Binnen de medische sector alleen al hebben we in Nederland behoorlijk wat expertise. Bijvoorbeeld op het gebied van oncologie. Nederland is daar heel goed in. Het NKI, AMC, VU en de universiteiten in Utrecht en Rotterdam werken hiervoor ook al nauw samen. Waarom zet Nederland daar geen duidelijke cirkel omheen om dit specialisme namens Nederland internationaal op de kaart te zetten? Daar zou de overheid geld in moeten investeren.’

Hoe belangrijk is het dat instellingen die opereren in een sector als biowetenschappen, bij elkaar in de buurt zitten? Breimer: ‘Een park als dit, waar kennis en kunde zijn gebundeld, vormt een enorm inspirerende omgeving. Het zorgt voor kruisbestuiving en je maakt zo aan de buitenwereld kenbaar dat hier veel kennis, expertise en faciliteiten zijn.’

Bovenstaand artikel is met Jan Egberts (Octoplus), René Kuijten (Life Sciences Partners) en Dr. Douwe Breimer is verschenen in de special Waardecreatie in samenwerking met De Nederlandse Vereniging van Participatiemaatschappijen (NVP). Philip Houben is voorzitter van de NVP.

Lees ook:
> CV Jan Egberts
> CV René Kuijten
> Bestuur Octoplus

facebook