Het zwarte gat

Het zwarte gat
Werknemers moeten voor hun pensioen steeds meer zelf regelen. Nu alle pijlers op de schop gaan, is de toekomst zowel voor pensioengerechtigden als aanbieders diffuus.

De Nederlandse pensioenmarkt is enorm in beweging. De betaalbaarheid van pensioenen staat onder druk, werknemers moeten steeds meer zelf organiseren om zich te verzekeren van een goed pensioen, het ingrijpen van de overheid op het pensioenstelsel is ingrijpend en veelzijdig. Het beeld van het klassieke pensioen van zeventig procent van het eindloon verschuift steeds verder uit zicht. Een voorbeeld van zo’n overheidsmaatregel: sinds begin dit jaar is de fiscaal gefaciliteerde opbouw van pensioenaanspraken gemaximeerd op een jaarsalaris van een ton bruto, daarboven is het fiscale voordeel vervallen.

Bovendien is het maximum opbouwpercentage verlaagd. Het is een van de vele maatregelen op het gebied van defiscalisering en individualisering die dit kabinet heeft genomen om de begroting weer op orde te krijgen. Daarnaast grijpt de overheid ook op andere manieren in op de pensioenmarkt: veel kleinere ondernemingspensioenfondsen hebben te weinig deelnemers en mede daardoor relatief hoge uitvoeringskosten. De overheid streeft daarom naar concentratie, ook vanuit het oogpunt van governance (kwaliteit van bestuurders) en risicomanagement. Deze ook door de DNB gewenste consolidatieslag heeft geleid tot het plan voor lancering van het Algemeen Pensioen Fonds (APF), een nieuwe pensioenuitvoerder die vanaf januari 2016 actief zal zijn. Zo’n APF is een vehikel waar kleine pensioenfondsen zich bij kunnen aansluiten, met behoud van hun eigen identiteit. Nu al zijn er veel gegadigden – van TKP tot PGGM, van Centraal Beheer en Aegon tot vermogensbeheerders en tussenpersonen – om zo’n APF op te richten.

VOLATIEL
Dat de overheid een andere invulling van het stelsel van pensioenregelingen stimuleert, zien we onder meer terug in de verlaging van het maximum opbouwpercentage en de genoemde aftopping in de tweede pijler. Deze trend zal de komende jaren doorzetten, alleen de timing hiervan is nog ongewis. Er zijn overigens wel werkgevers die hun medewerkers een compensatie bieden, voor het wegvallen van een deel van de werkgeverspremie. Die compensatie kan de werknemer dan naar eigen believen investeren in pensioenopbouw. De keerzijde van deze ontwikkeling is evident: werknemers zijn al van een eindloon- naar een middelloonregeling gegaan en komen nu in een situatie dat ze voor de uiteindelijke hoogte van hun pensioen steeds afhankelijker worden van de uiterst volatiele ontwikkelingen op de financiële markten. Bovendien moeten ze nu deels zelf regelen (sparen? beleggen?) hoe ze voor later hun pensioen opbouwen.

IMPACT
Voor we inzoomen op wat deze trends betekenen voor de spelers op de pensioenmarkt, kijken we eerst naar de samenstelling van deze markt waarin geld opzij wordt gelegd voor ‘inkomen voor later’. Deze bestaat uit vier pijlers en heeft een totale omvang van meer dan 2.000 miljard euro. Daar komt door premieheffing jaarlijks nog ruim 100 miljard bij. Dat is dan nog exclusief eventuele rendementen op beleggings- en spaargelden. De verwachting is dat de eerste pijler, de AOW-voorziening, wat betreft omvang de komende jaren hooguit gelijk zal blijven. De tweede pijler, het deel waarvoor werknemer en werkgever samen pensioenpremie betalen, is (nu nog) het grootst en beslaat in omvang ruim 1.000 miljard euro. De derde pijler betreft spaarvormen die fiscaal aantrekkelijk zijn: denk aan lijfrentes en banksparen. Bij de vierde pijler (zelf beleggen en/of sparen, verzilveren van de overwaarde van de eigen woning) geniet de werknemer geen fiscaal voordeel. Door het overheidsingrijpen vindt een verschuiving plaats van pijler 2 en 3 naar 4.

DIFFUUS
Het overheidsingrijpen zorgt er tevens voor dat een meer level playing field tussen de 2e, 3e en 4e pijler ontstaat, waarbij partijen die voorheen in duidelijk afgebakende pijlers actief waren elkaar beginnen te beconcurreren. Zo helder als de situatie voor werknemers en gepensioneerden met deze vier duidelijk afgebakende pijlers was, zo diffuus wordt deze in de toekomst: door overheidsmaatregelen en de lage rente biedt pensioenopbouw via de werkgever de werknemer te weinig soelaas voor een goed pensioen; de werknemer zal dus meer zelf moeten gaan doen. Mede daardoor vloeien de vier pijlers in elkaar over en vormen ze één grote pot met pensioengeld.

CONCURRENTIE NEEMT TOE
Op dit in omvang immense, aantrekkelijke speelveld zien we steeds meer spelers verschijnen: niet alleen traditionele partijen als pensioenfondsen en -uitvoerders, verzekeraars en banken, maar ook intermediairs en commerciële vermogensbeheerders. Niet alleen uit Nederland, maar in toenemende mate ook uit het buitenland: denk aan Black- Rock of aan partijen die een nichepositie innemen, zoals ElipsLife (risicoverzekeringen). Dat is logisch, want in het beheren en beleggen van pensioenpremies zien partijen nog voldoende mogelijkheden voor zichzelf om gezonde marges te realiseren. De toenemende concurrentie heeft er al voor gezorgd dat de administratiekosten vele malen lager zijn dan voorheen, waarbij sommige spelers zelfs geen enkele administratiekosten in rekening brengen. Ook in vermogensbeheer zijn de marges sterk teruggedrongen, met name door transparantie in de kosten. De verandering van de markt zorgt ook voor een ander distributiemodel. Distributie van pensioenproducten zal zich steeds meer op het individu moeten richten.

STRATEGISCHE VRAGEN
Om op deze snel veranderende markt een solide marktpositie te kunnen opbouwen, moeten alle spelers aan de slag met een aantal strategische vragen: welke positie wil ik innemen en met welk ambitieniveau? Welke huidige onderscheidende competenties moet ik behouden en waar nodig uitbouwen? Kies ik voor een integrale propositie (een combinatie van pensioeninleg plus mogelijkheden op gebied van beleggen, sparen, overlijdensrisicoverzekeringen et cetera) naar klanten, over alle pijlers heen? Specialiseer ik me in een of meer nichemarkten of richt ik mij op één schakel in de keten? Wat kan ik eventueel doen met partners? Kortom, met welk businessmodel ga ik de toekomst in?

KENMERKEN WINNAARS
Het is duidelijk wat de kenmerken zullen zijn van de winnaars van morgen op de (reusachtig grote) Nederlandse pensioenmarkt: ten eerste zijn ze wendbaar, zodat ze zich met hun businessmodel snel kunnen aanpassen aan veranderende omstandigheden. Daarnaast hebben ze een heldere keus gemaakt voor wat betreft hun positionering en kwaliteitsniveau in de waardeketen en in het productportfolio dat ze aanbieden. Ten derde blinken ze uit in de combinatie van lage kosten en klantintimiteit, waarbij ze schaal combineren met nauwgezet blijven luisteren naar de eisen en behoeften van hun klanten. En tot slot hanteren ze een focus op de lange termijn; want alleen dan kun je overleven in een vechtmarkt met rap slinkende marges, waar iedereen een graantje mee wil pikken.

DE WERKNEMER
De aanpassing van het pensioenstelsel en vergroting van de concurrentie heeft niet alleen maar positieve effecten voor de werknemer: zijn kosten dalen weliswaar en hij krijgt meer keuze, maar is hij per saldo ook beter af? Als pensioengerechtigde wil je zo veel mogelijk opbouwen. Uit studies blijkt dat werknemers zelf veel minder goed kunnen beleggen dan pensioenfondsen en verzekeraars, waardoor de totale pensioenopbouw mogelijk lager uitpakt dan in het ‘oude’ stelsel. Stof tot nadenken voor de aanbieders op de pensioenmarkt…

Deze analyse is gepubliceerd in Management Scope nummer 10 2015

Alexander Tamminga
Manager bij A.T. Kearney

facebook