Een koopje: Emissierechten

Een koopje: Emissierechten
Verlaging van de CO2-uitstoot en een verschuiving naar opwek en verbruik van hernieuwbare energie begint bij een realistischer CO2-prijskaartje.

Eind september spraken politici van 73 landen tijdens de klimaattop in New York met elkaar af een prijskaartje te gaan invoeren voor CO2, als ‘cruciale hoeksteen voor klimaatbeleid’. Dat kan een belangrijke stap voorwaarts blijken in het streven naar verduurzaming en terugdringing van de CO2-uitstoot (het ‘broeikaseffect’). Het plan van de politici is om volgend jaar, tijdens de klimaattop in Parijs, bindende afspraken te maken over CO2-reductie. Tegelijk kondigde de EU aan om, in reactie op de gestage klimaatveranderingen, in 2030 minstens veertig procent minder CO2 uit te willen stoten dan in 1990. Dat streven is niet nieuw. Een van de concrete maatregelen om dit te bereiken, was de oprichting van het European Union Emissions Trading Scheme (EU ETS) in 2005, met als doel te kunnen handelen in CO2-rechten. Bedrijven, fabrieken en energiecentrales moeten sindsdien beschikken over een bepaalde hoeveelheid emissierechten om in hun productiepro-cessen broeikasgassen uit te mogen stoten.

THEORIE VERSUS PRAKTIJK
In theorie is dit een prima model, maar de praktijk wijst uit dat de emissierechten nog steeds veel te laag geprijsd zijn. Na een langdurige startfase, waarin CO2-rechten gratis werden weggegeven, veilt de Europese Unie sinds vorig jaar ongeveer de helft van de beschikbare rechten aan de hoogste bieder. Ondertussen wordt de maximaal toegestane uitstoot van CO2 ieder jaar naar beneden bijgesteld: zo worden de rechten schaarser en dus duurder, is het idee. En dat zou bedrijven financieel moeten prikkelen om steeds minder CO2 uit te stoten, zuiniger te produceren en steeds meer geld te investeren in duurzame productietechnieken.

TRIAS ENERGETICA
Het cruciale probleem is echter dat de prijs van de emissierechten, ook sinds de lancering van de veiling in Leipzig, niet oploopt. Dat komt niet alleen omdat deze rechten in de beginjaren ruimhartig werden uitgedeeld, maar ook omdat de productieniveaus sinds de crisis aanmerkelijk zijn gedaald (met als neveneffect dat de Europese richtlijn om in 2020twintig procent minder CO2 uit te stoten, nu al is gehaald). Er hangt dan ook (nog steeds) een overschot van emissierechten boven de markt, met als gevolg dat het prijskaartje van CO2-uitstoot veel te laag blijft. Deze lage CO2-prijs is geen stimulans voor de productie van hernieuwbare energie, denk aan de bouw van windmolens, parken met zonnepanelen en grote biogascentrales. Ondernemers voelen niet de urgentie om besparingsmaatregelen door te voeren, omdat de terugverdientijd voor investeringen vaak te kort wordt ingeschat. Ze staan daarnaast teweinig stil bij het mogelijke besparingspotentieel. Dat komt ook omdat ze vaak onvoldoende inzicht hebben in de mate van mogelijke bezuinigingen in de afzonderlijke stappen in hun productieprocessen. De Wet milieubeheer dwingt bedrijven weliswaar een plan te maken hoe ze hun energieverbruik willen terugdringen, maar de controle op uitvoering is tot op heden tekort geschoten. En dus zien we in de Nederlandse industrie het energieverbruik momenteel zelfs stijgen, waar het verbruik van huishoudens daalt, met dank aan isolatie van woningen en de aanschaf van zuinigere hr-ketels, computers, koelkasten, et cetera.

ER WRINGT IETS
Ondertussen stimuleert de overheid via een subsidiesysteem de productie van duurzame energie. Via deze Stimuleringsregeling Duurzame Energieproductie, beter bekend als de SDE+, is momenteel een budget van 3,5 miljard euro per jaar beschikbaar om projecten te ondersteunen die zich richten op de productie van hernieuwbare duurzame elektriciteit, duurzame warmte en groen gas. Hier wringt iets. Enerzijds investeren we hard in meer duurzame opwek, maar anderzijds laten we kansen liggen om energie te besparen. Het is verstandig te investeren in duurzame opwek, maar het kan natuurlijk niet zo zijn dat we die duur opgewekte energie vervolgens ‘weggooien’. Wat heeft deze onwenselijke situatie veroorzaakt? De oorzaak ligt in het falen van de markt. Als de markt een prijs voor CO2 zou rekenen die meer dan nu aansluit bij de werkelijke kosten van vervuiling, dan zou de uitstoot van CO2 ondernemingen meer geld kosten. En zullen ze vervolgens de meest efficiënte manier zoeken om de CO2-uitstoot in te dammen. Waarschijnlijk is hun eerste stap het verminderen van het energieverbruik en daarna (als investeringen in energiebesparing een langere terugverdientijd hebben) het afnemen van duurzaam opgewekte energie. Het stijgen van de CO2-prijs en daarmee de gemiddelde marktprijs van elektriciteit, is een stimulans voor het bouwen van duurzame opwek zonder dat het leidt tot een verhoging van de vraag naar subsidie. We komen daarmee dichter bij een situatie waarin de vervuiler betaalt.

VAN LOKAAL NAAR MONDIAAL
De afgelopen jaren zijn er belangrijke stappen gezet in het terugdringen van de uitstoot van CO2 per product, maar dat effect wordt meer dan tenietgedaan door het feit dat we mondiaal veel meer produceren. China produceert nu al meer CO2 dan de VS. Daarom is het tijd voor nieuwe initiatieven, voor maatregelen op Europees en mondiaal niveau. CO2 is immers geen nationaal probleem, dus waarom werken met nationale initiatieven? Nu treffen landen met name op lokaal niveau maatregelen, primair vanuit hun eigen belangen of lokale politieke overwegingen. Zo willen landen als Polen en Tsjechië zich niet committeren aan een harde grens aan de maximale CO2-uitstoot, omdat de kolenindustrie hen nou eenmaal veel werkgelegenheid verschaft en omdat ze relatief een groot aandeel energie-intensieve industrie hebben. De vraag is echter hoe je CO2 moet beprijzen. Het invoeren van een CO2-belasting in Nederland of in de EU heeft zonder enige twijfel effect op de concurrentiepositie van de getroffen bedrijven en zal op termijn leiden tot het verplaatsen van uitstoot naar landen die de belasting niet heffen. Het dient dus een internationale oplossing te zijn. De eerste tekenen uit New York zijn positief. Mogelijk dat er in Parijs een deal gedaan kan worden langs de lijnen zoals voorgesteld door twee economen uit India, Aaditya Mattoo en Arvind Subra-manian. Deze economen bepleitten onlangs in hun boek Greenprint een CO2-importheffing, waarvan de hoogte wordt gebaseerd op de CO2-inhoud van de lokale productie. Dat zou voor de EU als resultaat hebben dat de import van energie- intensieve producten zou dalen met bijna acht procent en de export vanuit de EU met 4,7 procent zal stijgen. Een positief effect op de werkgelegenheid en dus aantrekkelijk voor de EU. Waarom zouden landen als China en India daar mee instemmen? Omdat zij, aldus beide economen, enorm belang hebben bij het stoppen van de klimaatverandering, alleen al door de negatieve effecten daarvan op de voedselvoorziening. We kunnen ons in Nederland veroorloven een miljard euro per jaar opzij te zetten voor het verhogen van de dijken. In Bangladesh is daar mogelijk nog meer behoefte aan, maar ontbreekt het geld.

DAADKRACHT
Aan goede ideeën en initiatieven geen gebrek: nu komt het aan op daadkracht van politieke beleidsmakers, omdat de negatieve veranderingen in ons klimaat voorlopig zeker door zullen gaan. Verlaging van de CO2-uitstoot en een verschuiving naar de opwek en het verbruik van hernieuwbare energie vormen daarbij het leitmotiv.

 

Felix Gruijters is manager intermediairies en sales development en duurzaamheidsexpert bij Nuon.

Deze analyse is gepubliceerd in Management Scope 09 2014.

facebook