Ontevreden Nederlanders hebben een punt

Ontevreden Nederlanders hebben een punt
Brexit, de populariteit van Donald Trump, de opkomst van populistische partijen in Europa: allemaal hebben ze te maken met ontevreden burgers. Ook in eigen land. Waar zit ’m die onvrede in? En is hij terecht?

Het kwam toch een beetje als een schok, die ochtend van 24 juni. De Britten hadden voor een Brexit gekozen! Met een kleine meerderheid weliswaar, maar toch. Ik ben opgegroeid met het idee dat handel en open grenzen goed zijn voor de welvaart, en die opvatting wordt door vrijwel alle gerespecteerde economen ondersteund, maar kennelijk denkt meer dan de helft van de Britten daar anders over. Zij hebben geen zin meer in nauwe samenwerking met de andere landen van de Europese Unie.

In de weken na het referendum werd volop gespeculeerd over de oorzaken van de toch wel opmerkelijke keuze van de Britten. Het idee overheerste dat het vooral de lager opgeleiden waren - en daarmee de lagere en middeninkomens - die voor een Brexit hadden gestemd. Zij zouden zich de grootste slachtoffers voelen van vrijhandel en het immigratiebeleid, dat in ‘Brussel’ was beslist. Ik weet niet zeker of die speculaties helemaal kloppen, maar ik heb de indruk dat burgers in allerlei westerse landen steeds ontevredener worden.

Niet alleen in Groot-Brittannië. In de Verenigde Staten voeren Hillary Clinton en Donald Trump een verbeten strijd om het presidentschap (Trump won die strijd op 9 november 2016, red.). Trump, een man die weinigen een kans van slagen gaven toen hij zich anderhalf jaar geleden kandidaat stelde, krijgt volgens peilingen vooral de steun van lageropgeleide blanke Amerikanen met lagere inkomens. Er is nog weinig bekend over Trumps economische plannen, maar hij laat zich voortdurend laatdunkend uit over immigranten, globalisering en de internationale handel. Kennelijk spreekt dat deze kiezersgroep aan.

VRIJHANDEL BRENGT VEEL GOEDS
Ook in Nederland lijkt de onvrede toe te nemen. Dat zou ertoe kunnen leiden dat antiglobalistische, EU-kritische partijen als PVV en SP bij de komende parlementsverkiezingen een fikse winst boeken. Daar is niets op tegen natuurlijk, dat is democratie, maar persoonlijk ben ik ervan overtuigd dat dingen als integratie, vrijhandel, open economie, Europese samenwerking en globalisering meer goeds dan slechts brengen. Zeker in een land als Nederland, dat met zijn lange geschiedenis van internationale handel zo afhankelijk is van het buitenland. In de VS bedraagt de export slechts 20 procent van het bruto nationaal product, maar in Nederland is dat 80 procent. Als dat structureel minder zou worden, hebben daar niet alleen bedrijven en banken last van, dat raakt ook de medewerkers in de haven of in de industrie. Voor een goede analyse is het nodig vooraf enkele vragen te stellen. Bestaat die onvrede in Nederland echt? En als dat zo is, is hij dan (mede) gebaseerd op economische ontwikkelingen, zoals dat bijvoorbeeld in de VS het geval lijkt te zijn? Onderzoek leert dat laag- en middelbaar opgeleide burgers in Nederland aanzienlijk vaker geneigd zijn op de anti-globalistische partijen zoals PVV en SP te stemmen dan hoogopgeleiden, met 35 en 27 procent tegen 15 procent. In de VS liggen die verhoudingen vrijwel hetzelfde. Net zo parallel is het verschil in stemgedrag tussen lagere en middeninkomens enerzijds en de hogere inkomens anderzijds.

Uit onderzoek dat het ING Economisch Bureau onlangs heeft laten uitvoeren, blijkt dat bijna een op de drie Nederlanders met een laag of middeninkomen het gevoel heeft er de afgelopen jaren in levensstandaard op achteruit te zijn gegaan. In Amerika zien we opnieuw hetzelfde beeld. Dat de meeste Amerikanen, anders dan Nederlanders, hun eigen toekomst zonnig tegemoetzien, is opvallend, maar niet onverwacht. Uit alle internationale onderzoeken komen de Amerikanen altijd al tevoorschijn als rasoptimisten. Nederlanders zijn een stuk pessimistischer.

WEINIG ONGELIJKHEID
Opmerkelijk genoeg blijkt echter dat de economische omstandigheden in Nederland in doorsnee behoorlijk afwijken van wat er in de VS gaande is. Anders dan in Amerika is de relatieve inkomensongelijkheid in Nederland de afgelopen zestien jaar niet toegenomen. Waar de inkomens in de VS zijn gedaald, zijn de inkomens in Nederland licht gestegen – al ging dat door de jaren heen met steeds kleinere stapjes. Als het om hun portemonnee gaat, hebben Nederlanders niets te klagen, zo zou de eerste reactie kunnen zijn. Maar wie een laag dieper zoekt, moet tot de conclusie komen dat de lage en middeninkomens er de afgelopen jaren wel degelijk op achteruit zijn gegaan. Er is weliswaar geen sprake van relatíef grotere inkomensverschillen, zoals in de VS, maar in euro’s uitgedrukt is het verschil in zestien jaar wel met pakweg € 20.000 toegenomen, gewoon omdat een procent inkomensgroei de hogere inkomens nu eenmaal meer euro’s oplevert dan de lage. Daarnaast blijkt dat de kosten voor lage en middeninkomens harder zijn gegroeid. Accijnzen zijn gestegen, en energiekosten zijn toegenomen – over de afgelopen zestien jaar gemeten, althans. Bovendien profiteren huizenbezitters, vaker mensen met hogere inkomens, sterk van de lage rente, terwijl mensen met een huurhuis veel meer kwijt zijn aan hun woonlasten. Al met al hebben prijsstijgingen waarschijnlijk veel meer van het besteedbaar inkomen van de lagere inkomensgroepen afgesnoept, dan van de hogere inkomens.



LAAGOPGELEID EN WERKLOOS
En er is nog meer. De crisis heeft lagere inkomens het hardst getroffen omdat vooral hún banen op de tocht kwamen te staan. Anders dan in de VS, waar de economie al jaren eerder uit het dal klom en mensen weer aan de slag konden, is de werkloosheid in Nederland nog hoog. En bij laagopgeleiden is die wel drie tot vier keer zo hoog als bij hogeropgeleiden. En waar Amerikanen gewend zijn aan flexibele arbeidscontracten, hebben in Nederland steeds minder mensen een vast contact. Bij de lager opgeleiden nog zo’n 54 procent, bij hoogopgeleiden is dat nog 66 procent. Met die onzekerheid kunnen Nederlanders minder goed uit de voeten dan de Amerikanen, die nooit anders hebben gekend. Er is niet onderzocht of deze verslechteringen te maken hebben met globalisering. Ik denk het niet, maar belangrijker is het feit dat de ontwikkelingen vooral met binnenlandse maatregelen kunnen worden aangepakt. Accijnzen zijn in de meeste gevallen een nationale aangelegenheid. En datzelfde geldt voor inkomensverschillen en baanzekerheid. En waar het de woonlasten betreft, zou je kunnen beweren dat die uiteenlopen door de lage rente. Je kunt dan zeggen: dat komt toch door het monetair beleid van de Europese Centrale Bank. Maar ook als de Nederlandse en de Duitse centrale banken op dit ogenblik op eigen houtje de rente zouden mogen vaststellen, zou die niet veel hoger uitkomen. Integendeel wellicht, Duitsland en Nederland zouden weleens als zo’n veilige haven beschouwd kunnen worden, dat de rente nóg lager zou worden.



WE ZIJN VÓÓR GLOBALISERING
Nederlanders zijn volgens ons laatste onderzoek nog steeds sterke voorstanders van globalisering. Liefst 72 procent van de bevolking, bijna drie op de vier Nederlanders, ziet het als iets positiefs. Dat percentage is vergelijkbaar met Zweden en Duitsland, en iets hoger dan in Groot-Brittannië. In de VS daarentegen beschouwt ongeveer de helft van de bevolking het als een bedreiging. Nederland is een welvarend en egalitair land, met internationaal gezien kleine inkomensverschillen, met goede zorgvoorzieningen, goede opleidingsmogelijkheden en een groeiende economie. Dat zou ons er gemakkelijk toe kunnen verleiden om te denken dat het allemaal niet zo’n vaart zal lopen met de onvrede, dat we niet snel een regering zullen kiezen die paal en perk gaat stellen aan de globalisering, aan de vrijhandel en de Europese samenwerking. Maar het is belangrijk om de zaken goed te analyseren. Je ogen sluiten voor reële negatieve ontwikkelingen voor grote groepen Nederlanders is niet de oplossing.

Marieke Blom is hoofdeconoom bij ING Nederland.

Deze analyse is gepubliceerd in Management Scope 09 2016.

facebook