Mark Cliffe over misplaatst techno-pessimisme

Mark Cliffe over misplaatst techno-pessimisme
De ICT-revolutie gaat een nieuwe fase in, meent Mark Cliffe, hoofdeconoom bij ING. Gek genoeg kijken veel economen daar anders tegenaan, schrijft hij in dit betoog tegen ‘misplaatst techno-pessimisme’.

We maken een nieuwe industriële revolutie door. De informatie- en communicatietechnologie verandert hoe wij leven en zakendoen. Mensen en kennis zijn ‘altijd en overal’ met elkaar verbonden. En deze nieuwe industriële revolutie wint verder aan vaart: ‘altijd en overal’ breidt zich uit van iedereen naar alles.

De volgende fase van de digitalisering is volgens sommigen the internet of things. Dat ‘internet van dingen’ verbindt miljarden apparaten en mensen met elkaar en stelt snellere groei in talloze sectoren in het vooruitzicht. Veel economen kijken daar gek genoeg heel anders tegenaan. Zij vinden het effect van de ICT-revolutie lang niet zo ingrijpend als eerdere industriële en technologische vernieuwingen als de stoommachine, spoorwegen, elektriciteit, de verbrandingsmotor en de telefoon.

HOOGTEPUNT
Een aantal van die economen meent zelfs dat het ICT-effect op de economische groei per saldo negatief is. Veel traditionele bedrijfsactiviteiten slaan stuk op de digitale golven. Door slimme computers verdwijnen veel oude banen. En dat banenverlies beperkt zich niet tot laaggeschoold werk: steeds vaker krijgen ook kenniswerkers digitale concurrentie. Alleen voor een hooggekwalificeerde elite en voor de eigenaars van de nieuwe technologie valt er iets te winnen. De groeiende ongelijkheid gaat volgens deze gedachtegang een wissel op de economische groei trekken. Arme mensen geven een groter deel van hun inkomen uit dan mensen met geld; een verschuiving in de verdeling van de inkomens richting de rijken drukt dus op de bestedingen en daarmee ook op de groei.

Sterker nog, volgens diezelfde economen is de ‘economie van altijd en overal’ het hoogtepunt al voorbij. De technologische vooruitgang is tanende en dus ook het effect daarvan op de groei. Een prominente naam in dit kamp is professor Robert Gordon, die met veel overtuigingskracht beweert dat ondanks de verbeteringen in de informatietechnologie de productiviteit toch is vertraagd. Die daling zet volgens hem verder door en tast ook de economische groei aan.

MODE
Dat ‘techno-pessimisme’ zou wel eens misplaatst kunnen blijken. Laat ik vijf tegenargumenten noemen. In de eerste plaats is de groeivertraging van de afgelopen jaren toch vooral het gevolg van de financiële crisis, niet zozeer van een afnemende technologische vooruitgang. Ten tweede geeft de recente ontwikkeling niet echt een handvat voor het toekomstige tempo van de technologische ontwikkelingen. Bij technologische doorbraken uit het verleden, zoals de uitvinding van de elektriciteit, heeft het decennia geduurd voordat de gevolgen volledig waren doorgewerkt. Dat zou betekenen dat de huidige ICT-revolutie nog maar in de kinderschoenen staat. We vergeten nog wel eens hoe recent de verspreiding van mobiele- en internettechnologie eigenlijk is. Volgens sommige schattingen overtreft het aantal mobiele apparaten dit jaar de wereldbevolking, een verdrievoudiging in minder dan tien jaar.

Het derde tegenargument: de economie van ‘altijd en overal’ onderscheidt zich door krachtige netwerkeffecten. Dat betekent dat de voordelen zich steeds sneller zullen verspreiden. Als de achterblijvers (landen, bedrijven) de nieuwste technologie gaan gebruiken, liften ook de early adopters mee. Ten vierde is het op dit moment een beetje mode om naar de ongelijkheid in de ontwikkelde wereld te wijzen. We gaan dan voorbij aan het feit dat de ongelijkheid op wereldniveau juist onder invloed van die nieuwe technologie massaal afneemt. Honderden miljoenen mensen in de opkomende wereld ontsnappen aan de armoede, gaan tot de middenklasse behoren en dragen zo bij aan de wereldwijde groei. Bovendien is het vooral de taak van de overheid van een land om door herverdeling en structurele beleidsmaatregelen meer aan de ongelijkheid te doen.

POTENTIEEL
Daarmee zijn we aanbeland bij een laatste, cruciaal punt. Nu de opkomende wereld onder aanvoering van China ook van de partij is, valt voor de komende decennia te verwachten dat meer mensen en middelen voor innovatie worden ingezet. Daarmee neemt ook de kans toe dat de economie van ‘altijd en overal’ niet alleen iedereen, maar ook alles met elkaar verbindt. Het zogenoemde internet of things stelt ons een wereld in het vooruitzicht waarin fysieke objecten en apparatuur door ingebouwde computers met elkaar in één netwerk zijn ondergebracht en weer zijn verbonden met mensen die op dat netwerk zijn aangesloten. Een wereld waarin die mensen op hun beurt gebruik maken van draagbare en ingebouwde apparatuur. Cisco heeft al een tipje van de sluier opgelicht: het internet verbindt op dit moment wereldwijd naar schatting zo’n tien à vijftien miljard apparaten, minder dan één procent van de dingen die potentieel met elkaar verbonden kunnen worden.

KOPJE ONDER
Een belangrijke motor achter die volgende fase van een economie van altijd, alles en overal is een explosie aan mogelijkheden voor dataverzameling en -analyse. Automatische leerprocessen en voorspellende analyses worden broodnodig, willen we niet in Big Data kopje onder gaan. Zoals Kevin Kelly, de medeoprichter van het tijdschrift Wired, al zei: ‘Machines hebben we voor antwoorden, mensen voor vragen.’ Gegevens hebben alleen maar nut als daarmee de juiste vraag wordt beantwoord. En daarvoor is menselijk inzicht nodig.

Hier liggen dus enorme kansen voor banen. Banen waarin wordt ingespeeld op verpersoonlijkte goederen en diensten die door de nieuwe technologieën mogelijk worden gemaakt. Volgens sommige schattingen komen er voor elke baan die door het internet verdwijnt ergens anders weer tweeënhalf bij.

VERTROUWEN
Maar wordt dat potentieel van de economie van altijd, alles en overal wel gerealiseerd? De pessimisten wijzen naar de matige bedrijfsinvesteringen. Veel grote bedrijven zitten op grote hoeveelheden cash, maar zijn minder happig om dat ook uit te geven. Voor een groot deel is dat echter een overblijfsel van de financiële crisis. Dat effect zal lang zaamaan wegtrekken, doordat de ontwikkelde economieën hun schuldposities afbouwen. Uiteindelijk keert het vertrouwen terug. Het is lastig om precies te voorspellen wanneer, maar hoe meer de pijplijn met nieuwe technologische ontwikkelingen volloopt, des te waarschijnlijker dat dat vertrouwen er op een gegeven moment gewoon is.

Mark Cliffe is hoofdeconoom bij ING.

Deze analyse is gepubliceerd in Management Scope 07 2014.

facebook