TNO topman Jan Mengelers geïnterviewd door Peter de Wit

TNO topman Jan Mengelers geïnterviewd door Peter de Wit

18-03-2011 Jan Mengelers, bestuursvoorzitter van TNO: ‘over tien jaar is in Nederland de kennisverschraling merkbaar. ’

De gebouwen van TNO in Delft staan letterlijk naast die van de TU Delft. Net als in Utrecht, Leiden en Eindhoven. Mooi, want zo kan de brug van de wetenschap naar de praktische toepassing makkelijk geslagen worden. Dat is precies waarvoor TNO, dat staat voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek, in 1932 werd opgericht: wetenschappelijk onderzoek dienstbaar maken aan het algemeen belang. Om theorie om te zetten in technologie, om kennis om te zetten in kapitaal. Jan Mengelers, die na zijn studie Werktuigbouwkunde aan de TU Eindhoven onder meer werkte bij ECN, Philips en NedCar, is bijna drie jaar voorzitter van de Raad van Bestuur van TNO.

De bevlogen Jan Mengelers is trots op TNO, zo blijkt al snel uit zijn gesprek met Peter de Wit, president-directeur van Shell. ‘We zijn bij iedereen bekend vanwege ons onderzoek en de testen en keuringen die we verrichten. Met een imago van onafhankelijk, degelijk en wetenschappelijk. Maar het gekke is dat vrijwel niemand weet wat we nou precies doen. Dat is best lastig. Terwijl we zeker resultaten boeken die tot de verbeelding spreken en waar we trots op zijn. Neem ons onderzoek naar wiegendood. Dat heeft ervoor gezorgd dat de babysterfte is gedaald van tweehonderd naar elf per jaar.’

Vanwaar die onbekendheid met wat jullie echt doen? ‘Dat zit ’m in het feit dat we op zoveel fronten tegelijk bezig zijn. We hebben een rijk palet aan kennisgebieden en daarmee aan markten waarvoor we werken. Iedereen associeert ons met technologie, maar niemand weet dat hier ook vierhonderd menswetenschappers werken, doktoren, psychologen, et cetera. Vaak zijn onze resultaten niet zo zichtbaar omdat ons succes onderdeel is van het succes van onze opdrachtgevers.’

Hoe is TNO georganiseerd?
‘Zie ons als een projectenhuis, dat werkt op zeven thema’s, waaronder integrale veiligheid, energie en industriële innovatie. Onze wortels liggen in de industrie, TNO startte destijds als nijverheidsorganisatie. In de jaren zeventig en tachtig groeide dat uit tot een imposante waaier van activiteiten. Iedere sector had zijn eigen TNO-onderzoeksinstituut. Maar dat was niet vol te houden, de laatste tien jaar hebben we ons gefocust op de grote maatschappelijke thema’s.’

Hoe komt TNO aan financiële middelen?
‘Vroeger werden we volledig gefinancierd door de overheid. Die tijd is al lang voorbij. Nu komt ongeveer een derde van onze huidige jaaromzet van zeshonderd miljoen  – om precies te zijn 190 miljoen euro – van de overheid. Daarnaast doen we contractresearch voor het bedrijfsleven. De overheid bepaalt waar wij onze accenten qua kennisontwikkeling zetten. Van die 190 miljoen gaat 150 miljoen naar vraaggestuurde thema’s. Helaas resteert er steeds minder geld voor vrij onderzoek.

Als de overheid in sterke mate bepaalt waarop TNO zich moet richten, hoe rijmt dat dan met de wensen en eisen van TNO’s overige klanten? ‘Dat doen wij met name door de driehoek overheidbedrijfsleven-wetenschap bij elkaar te brengen. Nu is iedere zijde van die driehoek, dus de een-op-een relaties, goed ontwikkeld, maar dat is niet genoeg. Wij krijgen alle actoren makkelijk aan tafel. Volgens een rapport van Technopolis, in opdracht van de Europese Commissie, is dat ook bij uitstek een taak van toegepaste onderzoeksinstituten zoals TNO: een ontmoetingsplaats creëren waar bedrijven, onderzoekers, universiteiten en overheid verbindingen met elkaar kunnen leggen. Met de driehoek aan tafel kun je snel tot zaken komen. TNO vroeg zich bijvoorbeeld af of er vraag is naar verder onderzoek naar de efficiency van energiewinning, en dan onderzoeken we dat in zo’n driehoekoverleg met alle relevante partijen.

Dat is een interactief proces? 
‘Ja, wij zoeken stapsgewijs naar aansluiting met al onze stakeholders. Via dergelijk overleg heeft TNO bijvoorbeeld bepaald zich te richten op onderzoek naar zonne-energie, geschoeid op de nieuwe leest van polymeren, waar ECN zich naast kernenergie ook inzet voor andere duurzame energie zoals windenergie. Zo zetten we samen de accenten waar Nederland op het thema energie sterk in wil zijn, en waar bedrijven zich bij kunnen aansluiten. Dit driehoeksoverleg past ook goed in de trend naar open innovatie. Philips begon in 1919 met de opbouw van eigen research, en zette daar letterlijk een hoog hek omheen. Maar die tijd is definitief voorbij: je moet nu echt technologische kennis delen, want gezamenlijk kom je een stuk verder.’

Wat merken jullie van de bezuinigingen?
‘Zeer veel. Neem het ministerie van Defensie, onze grootste opdrachtgever. Dat draait binnen twee jaar het budget voor kennisontwikkeling terug van 51 miljoen euro naar 33 miljoen euro. Dat is voor ons een harde klap. Direct merkbaar is dat we 140 fte’s hebben moeten schrappen; maar de kennisverschraling merk je niet nu, maar pas over pakweg tien jaar. En dus draait men de kenniskraan nu makkelijk dicht. Nu is het plan om de Grote Technologische Instituten (GTI’s, red.)  – te weten NlR, MARIN, ECN, Deltares en TNO – botweg met 20 procent te korten. Dat levert een besparing op van vierhonderd miljoen euro. Die kortetermijnwinst moet je afwegen tegen het gegeven dat investeren in kennis en ontwikkeling wel degelijk loont: uit onderzoek weten we dat investeringen in toegepast onderzoek onmiddellijk positieve effecten hebben voor de gehele Nederlandse economie. Iedere euro die we investeren, levert namelijk zeven tot tien euro op aan omzet- en winststijging, kostenreductie en additionele investeringen. Dit soort ridicule kortingen vind ik dan ook heel ernstig. En het pijnlijke is dat politiek Den Haag ondertussen roept dat Nederland in de mondiale Innovatie Top-5 moet komen.

Daar hebt u een hard hoofd in?  ‘Zeker. De realiteit is dat Spanje en Nederland de enige Europese landen zijn die bezuinigen op innovatiesubsidies. Vrijwel alle andere landen in Europa doen er juist nu een schepje bovenop. Zo heeft Fraunhofer, het Duitse TNO, in de afgelopen vier jaar 20 procent meer budget ontvangen van de Duitse overheid. Toch blijf ik optimistisch. We zitten niet stil. TNO valt sinds dit kabinet, samen met de andere GTI’s, onder het ministerie van Economie, landbouw en Innovatie, hiervoor onder OCW. Die bundeling biedt ons kansen. Deze toegepaste onderzoeksinstituten zoeken elkaar, onder dreiging van de komende bezuinigingen, op om inhoudelijk samen te werken, faciliteiten op elkaar af te stemmen, overlap weg te halen. Dat levert geld op. We noemen dat overleg TO2 met een knipoog naar de afkorting CO2. Wij zien onszelf als zuurstof voor de technologische omgeving binnen Nederland.’

De grote onderzoeksinstellingen trekken dus vaker samen op, mag je constateren dat kennisontwikkeling in Nederland nu nog te veel versnipperd is? ‘Op dit moment zijn zo’n 130 grote en kleine onderzoeksinstellingen actief. In het verleden werd er vaak al te snel een nieuwe kennisinstelling uit de grond gestampt zonder eerst te kijken welke bestaande instellingen die kennis al in huis hebben, of snel zouden kunnen ontwikkelen. Eind negentiger jaren werd onder andere het Netherlands Institute for Metals Research opgericht, inmiddels omgedoopt tot M2i; en dat terwijl TNO tot begin negentiger jaren nog een metaalinstituut had met enkele honderden medewerkers. Tja. Overigens is de samenwerking met dit topinstituut, net als de met de anderen, uitstekend. Waarmee we deze ruptuur weer tot een schuine las hebben hersteld.

En de universiteiten? ‘Ook op universitair niveau is de technologische kennis nog te veel versnipperd. universiteiten zouden zich meer moeten focussen op bepaalde speerpunten. Het European Institute of Innovation and Technology, opgezet om Europa technologisch sterker op de wereldkaart te zetten, instigeert dat – over de Europese binnengrenzen heen – clusters van innovatiekennis ontstaan. Die hotspots zijn gedefinieerd en bloeien nu al in toenemende mate, waarbij de beste onderzoeksinstellingen gaan samenwerken met de beste universiteiten. Door die Europese kennisclusters worden onze universiteiten gedwongen ergens in te excelleren. Het zou daarbij helpen als universiteiten meer gelegenheid zouden hebben om wat ik noem “nieuwsgierigheid-gedreven-onderzoek” te doen, onderzoek dat tot werkelijke innovaties kan leiden.

Zitten er ook positieve kanten aan de bezuinigingen op onderzoek en ontwikkeling? Worden partijen wakker geschud? ‘Kijk, binnen iedere organisatie geldt dat de kans toeneemt dat je inzakt, zodra het in financieel opzicht gerieflijker wordt. Het is niet verkeerd om uitgedaagd te worden meer te doen met minder geld. Maar bij het ministerie van El&I worden alle technologische onderzoeksactiviteiten nu wel erg sterk door een economische bril bekeken. Dat is lang niet altijd een goed uitgangspunt. Zo besteedt TNO jaarlijks veertien miljoen euro aan het DINO-systeem, dat is gericht op Data en Informatie van de Nederlandse Ondergrond. Dit systeem is de centrale opslagplaats voor geowetenschappelijke gegevens over onze ondergrond. Veel organisaties hebben profijt van deze kennis, maar het valt niet mee om de exacte economische waarde van DINO aan te tonen. Moet je het dan maar meteen de nek omdraaien? Die tendens is er wel, en dat baart me zorgen. Want dergelijke kennis, en de ontwikkeling daarvan, heeft wel degelijk maatschappelijk nut. En is daarmee ook van economische waarde. Net als ons werk op gebied van gezond leven en integrale veiligheid.’

Niet alleen de overheid, ook bedrijven laten steken vallen bij de mate van R&D-investeringen. ‘Dat klopt. We hebben ooit – conform de Europese norm – afgesproken dat we 3 procent van ons Bruto Nationale Product zouden investeren in Research & Development; de overheid de ene helft, het bedrijfsleven de andere helft. In totaal investeren we in Nederland voor jaarlijks tien miljard euro aan R&D, maar daarmee halen we de norm lang niet. Die 3 procent is dus nog niet gelukt, waarbij vooral het bedrijfsleven het laat afweten. Nederland is jammer genoeg niet in staat gebleken om de R&D van bedrijven hier te houden; multinationals als DSM en Philips hebben hun research elders ondergebracht. In dat kader betreur ik ook wat er met Organon is gebeurd. We hebben het met z’n allen voortdurend over het eminente belang van innovatie, maar het is vooral lippendienst. Ik heb de partijprogramma’s van de politieke partijen er op nagekeken, en ze zijn het allemaal roerend eens over het niet te onderschatten belang van innovatie. Maar over de financiering daarvan vrijwel geen woord'.

U klinkt somber over de vooruitzichten van R&D in Nederland. Of ziet u toch lichtpuntjes? ‘Natuurlijk, ik ben en blijf optimistisch. We zijn een klein land, dat toch mondiaal leidende bedrijven als ASML heeft voortgebracht. Het Innovatieplatform mislukte omdat het zonder financiële middelen onvoldoende slagkracht bleek te hebben; alleen de kennisinvesteringsagenda heeft het goed op de kaart gezet. El&I is bezig met de formulering van negen topgebieden, waarop Nederland wil excelleren. Dat zijn voedsel, tuinbouw, water, energie, chemie, hightech systems, lifesciences, logistiek en de creatieve industrie. Op deze thema’s moet Nederland zeer gericht gaan investeren. De thema’s van de vijf Grote Technologische Instituten bestrijken de negen topgebieden naar alle waarschijnlijkheid in grote mate. We moeten die perfect fit in gezamenlijkheid optimaal zien uit te nutten.

Peter de Wit is tot mei 2011 president-directeur van Shell Nederland. Hij wordt per die datum opgevold door Dick Benschop, voormalig Hoofd Strategie van Shell.

Lees ook:
> Biografie Jan Mengelers, bestuursvoorzitter TNO
> Biografie Tini Hooymans, Lid RvB TNO
> Dossier Innovatie
> Biografie Peter de Wit, president directeur Shell

Blijf op de hoogte van wisselingen en trends in de boardroom.

Ontvang elke dinsdag en donderdag onze nieuwsbrief.

Nee bedankt
facebook