Het Energieakkoord-effect

Het Energieakkoord-effect
In het Energieakkoord is afgesproken dat we in 2050 uitsluitend duurzame energie gebruiken. Daarvoor is veel innovatie nodig. Dat biedt kansen voor bedrijven. Problemen zijn er ook.

De afgelopen twintig jaar hebben het bedrijfsleven, de overheid en de milieuorganisaties op vrijwillige basis afspraken gemaakt over energiebesparing. Daardoor zijn bedrijven zich zeer bewust geworden van wat ze zelf kunnen doen.

Relatief eenvoudig te realiseren maatregelen als het isoleren van stoompijpen en leidingen, hergebruik van warmte en het toepassen van de meest efficiënte technieken doen we goed, zeker internationaal gezien. Met het tekenen van het Energieakkoord voor duurzame groei gaan we een nieuwe fase in, waarin de nadruk zal liggen op innovatieve energiebesparing.

WIE BETAALT?
De vraag is welk effect deze omslag zal hebben op de concurrentiepositie van onze bedrijven. Enerzijds bieden aandacht voor het Energieakkoord en de beschikbare middelen voor het nieuwe energiebeleid kansen, bijvoorbeeld om te investeren in nieuwe technologieën, diensten en producten en een duurzame bedrijfsvoering. Tegelijkertijd is iedereen zich ervan bewust dat er met die omslag miljarden aan investeringen gemoeid zijn. Wie gaat dat betalen? In 2020 moet veertien procent van alle gebruikte energie duurzaam zijn. Om dat te realiseren, moet het bedrijfsleven miljarden investeren en de overheid voor een minstens even hoog bedrag subsidies uitgeven.

We hebben afgesproken dat die subsidies deels door het bedrijfsleven worden opgebracht, door middel van een opslag op hun energierekening. Daar hebben we – de ondertekenaars van het Energieakkoord – een lastenverlichting van 1,5 miljard tegenover kunnen zetten, in de vorm van een lagere energieheffing dan oorspronkelijk in het regeerakkoord was afgesproken. Een andere manier om lastenverlichting te realiseren is door innovatiekosten van energiewinning omlaag te brengen. De bedrijven die investeren in windenergie op zee bijvoorbeeld, hebben met elkaar afgesproken dat ze op die manier de kosten met veertig procent zullen reduceren. Zo snijdt het mes aan twee kanten: het biedt de windoffshore-industrie de mogelijkheid om te innoveren en daardoor ook internationaal een goede concurrentiepositie op te bouwen, terwijl duurzame energie daardoor voor andere bedrijven minder duur wordt dan voorzien.

FUNDAMENTEEL ONDERZOEK
In het Energieakkoord zijn afspraken en doelen voor 2020, 2030 en 2050 vastgelegd. Het doel is dat we met z’n allen in 2050 uitsluitend nog duurzame energie gebruiken. Voor we daar zijn, is nog ontzettend veel technologische en institutionele innovatie nodig. Juist daar liggen voor bedrijven veel kansen. Bij de Topsector Energie zijn honderden bedrijven aangesloten die druk bezig zijn businesscases te ontwikkelen, bijvoorbeeld door het combineren van ICT en energie, slimmere en goedkopere funderingen te ontwerpen voor windmolens op zee, dunnere films van zonnecellen te bedenken die makkelijker aan te brengen zijn en een hogere opbrengst opleveren, et cetera. In het Energieakkoord is een bedrag van vijftig miljoen opgenomen om demonstratieprojecten op het gebied van schone energie te stimuleren. Via het topsectorenbeleid stimuleren we daarom ook fundamenteel onderzoek, rechtstreeks bij kennisinstellingen, omdat we veel van de voorzieningen die we in 2050 nodig zullen hebben, nu nog niet eens kunnen bedenken.

CHEMISCHE PROCESSEN
Zelf verwacht ik ook veel van de bio-based economy. Dat gaat uit van het idee dat we in de chemische processen andere grondstoffen gaan gebruiken, dus bijvoorbeeld mest of hout in plaats van aardolie. Hoewel niemand nog weet hoe die bio-based economy er precies uit gaat zien, kunnen we al wel zeggen dat de omstandigheden in Nederland zich uitstekend lenen voor dergelijke processen; we hebben havens en een groot cluster chemische bedrijven dat zich er terdege van bewust is dat doorgaan op de oude voet geen optie is. Onderzoek en innovatie zijn voor hen een manier om hun concurrentiepositie overeind houden en dat is ook voor Nederland belangrijk.

Al die grote, internationaal opererende bedrijven zoeken in de hele wereld naar de meest geschikte locatie. Voor hen kan de aanwezigheid van universiteiten, havens en innovatieve bedrijven in de nabije omgeving het verschil gaan maken bij het besluit waar ze zich willen vestigen.

BELEMMERINGEN
De komende decennia zullen er binnen de industrie grote vervangingsinvesteringen moeten plaatsvinden. Als overheid willen we daarbij een grote rol spelen, omdat bedrijven het in hun eentje niet gefinancierd krijgen of omdat samenwerking met onderzoeksinstituten noodzakelijk is. Daarom gaat het Ministerie van Economische Zaken de honderd grootste bedrijven in Nederland bezoeken om over hun specifieke situatie te praten. Daarbij zullen hun innovatieve ideeën en plannen ter sprake komen, maar ook de belemmeringen die zij ervaren met bijvoorbeeld de wet- en regelgeving, of de mogelijkheden voor financiering. Als meerdere bedrijven met hetzelfde probleem worstelen, kunnen we dat beter in zijn algemeenheid oplossen.

Minstens zo belangrijk is onderlinge samenwerking van bedrijven. Dat kan regionaal zijn, zoals nu al in de Rijnmond gebeurt. Daar wisselen clusters van bedrijven warmte met elkaar uit, ook op productniveau. Wat voor de een afval is, kan voor de ander een grondstof zijn. Als je dat op een slimme manier aan elkaar weet te koppelen, kun je grote stappen zetten. Ook in de keten zelf is nog veel te winnen met als ultieme vorm de circulaire economie, waarin alles wordt hergebruikt. Maar dat is nog toekomstmuziek.

COALITIES
Deze nieuwe fase waar we nu in terecht komen, is tegelijk boeiend, spannend, maar ook lastig. We moeten stappen zetten om de industrie klaar te maken voor de toekomst.

Daarbij moeten we reëel blijven; veel bedrijven hebben het lastig vanwege de crisis en er is nu eenmaal minder geld voor grote investeringen. Bedrijven die op de wereldmarkt opereren hebben het nog zwaarder doordat de energieprijzen die ze hier betalen relatief hoog zijn. Anderzijds zien veel bedrijven de crisis ook als een kans om zich voor te bereiden op de toekomst. Als Ministerie van Economische Zaken kunnen wij daarbij helpen. Voor het topsectorenbeleid hebben we per jaar tientallen miljoenen euro’s voor innovatie en onderzoek beschikbaar gesteld. Bovendien komt er een Nederlandse investeringsinstelling waar onder andere banken en pensioenfondsen in gaan deelnemen, om bedrijven met grote investeringen te helpen.

Een van de voordelen van dit nieuwe Energieakkoord is dat ontzettend veel bedrijven en groepen met elkaar in gesprek gaan en er samenwerkingsverbanden ontstaan. De grote bedrijven zitten nu actief aan tafel met de milieubeweging, de vakbonden zitten er bovenop en we zien bijzondere coalities ontstaan. Het is aan ons allemaal om die ontwikkeling vast te houden. Alleen zo zullen we in staat zijn om de doelstellingen voor de korte, maar zeker ook de lange termijn te behalen.

Jaco Stremler is plaatsvervangend directeur van het Directoraat Generaal Energie, Telecom & Mededinging van het Ministerie van Economische Zaken.

Deze analyse is gepubliceerd in Management Scope 01 2014.

facebook