Geërodeerd vertrouwen

Geërodeerd vertrouwen
Vertrouwen is het smeermiddel van de economie. Maar wat als het op is? Nederlanders die door de crisis slechte ervaringen hebben met banken, hebben minder vertrouwen in de financiële sector én in elkaar.

Het vertrouwen in toezichthouder De Nederlandsche Bank is de laatste jaren vooral aangetast door falende banken. Dat zijn de belangrijkste conclusies die onderzoekers van DNB trekken op basis van een reeks enquêtes in de periode 2006-2013.

Het is niet het eerste onderzoek naar de relatie tussen de economische crisis en verschillende vormen van vertrouwen. Wel is het een van de weinige onderzoeken die een verband leggen tussen persoonlijke ‘crisiservaringen’ van burgers en een maatschappelijke en economische vertrouwenscrisis. Ook is niet eerder onderzocht hoe het zit met het vertrouwen van burgers in de bankentoezichthouder.

Je zou het haast vergeten, maar de aandacht voor vertrouwen als economische factor is van vrij recente datum. Pas eind jaren tachtig introduceerde socioloog James Coleman voor het eerst een heldere definitie van ‘sociaal kapitaal’. Daarmee voegde hij een nieuwe economische dimensie toe aan het bekende rijtje fysiek kapitaal, menselijk kapitaal en financieel kapitaal.

De politiek econoom Francis Fukuyama werkte dit idee in zijn boek Welvaart - de grondslagen van het economisch handelen (1995) verder uit. Hij stelde dat het welzijn en concurrentievermogen van een land afhangen van de mate van onderling vertrouwen tussen burgers. Fukuyama maakte onderscheid tussen landen met weinig en landen met veel onderling vertrouwen (low-trust en high-trust societies). Nederland viel volgens Fukuyama in die laatste categorie. Onze hoge industrialisatiegraad en ons – op dat moment nog springlevende – consensusmodel waren volgens hem daarvan het bewijs.

SMEERMIDDEL
Al snel werd de opvatting dat vertrouwen het ‘smeermiddel’ is van de economie gemeengoed. Verschillende onderzoeken toonden aan dat een gebrek aan vertrouwen een negatief effect heeft op de economie, doordat er minder wordt geïnvesteerd en huishoudens de vinger op de knip houden. De kredietcrisis van 2007 en de daaropvolgende financiële crisis werden dan ook vrijwel meteen geframed als een vertrouwenscrisis. Hooguit was er verschil van mening over de vraag wat er eerst kwam: de vertrouwenscrisis of de financiële crisis. Nobelprijswinnaar Joseph Stiglitz zei in 2008 onomwonden dat de ‘huidige financiële crisis het gevolg [is] van een catastrofale ineenstorting van het vertrouwen.’ Erosie van het vertrouwen heeft volgens hem de fundering onder de financiële markten weggeslagen. José Angel Gurría, de Mexicaanse secretaris-generaal van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), stelde: ‘De wereldwijde financiële en economische crisis heeft een hoop schade toegebracht aan het vertrouwen van het publiek in de instituties, de principes en het concept van de markteconomie.’

BAROMETERS
Sinds de uitbraak van de crisis worden allerlei ‘vertrouwensbarometers’ met argusogen gevolgd, in de hoop op verbetering. Zo is er de jaarlijkse Trustbarometer van het internationale pr-bureau Edelman. De laatste editie van deze barometer, die afgelopen maart verscheen, geeft reden tot optimisme. Internationaal is het vertrouwen in de overheid, het bedrijfsleven, de media en non-gouvernementele organisaties, dat in de jaren na 2007 over de gehele linie een flinke duik had genomen, voorzichtig aan het herstellen. Echter: de banken en andere financiële dienstverleners blijven achter. Zelfs de media, al jaren ieders favoriete kop van Jut, kunnen op meer vertrouwen rekenen. Van alle wereldbewoners hebben Europeanen het minste vertrouwen in hun financiële sector. Ierland spant de kroon. Slechts achttien procent van de bevolking zegt er fiducie te hebben in de financiële sector. In Duitsland en Frankrijk is het vertrouwen in de financiële sector het afgelopen jaar, na in 2012 op een historisch dieptepunt te zijn aanbeland (respectievelijk zeventien en twintig procent), juist sterk verbeterd. Nederland doet het in Europees verband niet dramatisch slecht, maar met een score van 37 procent zitten we nog wel ver onder het internationale gemiddelde van vijftig procent.

De bevindingen van Edelman worden bevestigd door de marktonderzoekers van Gallop. Hun metingen zijn nog pessimistischer dan die van Edelman; in 2012 was volgens Gallop in zeven Europese landen het percentage van de bevolking met vertrouwen in de financiële sector gedaald tot onder de dertig procent.

CRISISERVARINGEN
‘In zijn algemeenheid, denkt u dat de meeste mensen te vertrouwen zijn of dat u niet voorzichtig genoeg kunt zijn in de omgang met andere mensen?’ Deze vraag stellen de DNB-onderzoekers tussen 2006 en 2013 jaarlijks aan een geselecteerd gezelschap. De antwoorden geven een goede indruk van het ‘gegeneraliseerd vertrouwen’ in Nederland, volgens de meest gangbare definities ook wel de kern van sociaal kapitaal. Met andere vragen proberen de onderzoekers te achterhalen hoe er gedacht wordt over de liquiditeit van Nederlandse banken en over de kans dat een Nederlandse bank failliet gaat.

Ook wordt respondenten gevraagd naar hun mening over DNB. Persoonlijke ervaringen met banken blijken van grote invloed. Klanten die een rekening hebben bij een bank die door de overheid ‘gered’ moet worden, oordelen – in vergelijking met mensen zonder die ervaring – niet alleen minder positief over de liquiditeit van hun eigen bank (vrij logisch), maar óók over die van andere banken. Opmerkelijk genoeg wordt ook het vertrouwen in de medemens aangetast.

Tegelijkertijd lijken de eigen ‘crisiservaringen’ niet of nauwelijks van invloed op het vertrouwen in DNB. In de eerste crisisjaren blijft de toezichthouder zelfs geheel buiten schot. Het vertrouwen in DNB, dat traditioneel altijd groot is geweest, krijgt pas een douw na het faillissement van Icesave en DSB (oktober 2008 en oktober 2009). In 2012 krabbelt het vertrouwen in de toezichthouder voorzichtig weer op, om vervolgens in februari van dit jaar opnieuw keihard onderuitgehaald te worden door de nationalisatie van SNS Reaal.

De DNB-onderzoekers proberen ook een aantal andere dwarsverbanden te destilleren uit de enquêteresultaten en literatuuronderzoek, maar dit blijft helaas schetsmatig. Zo lopen de geleerde meningen sterk uiteen over de relatie tussen leeftijd, gender en vertrouwen. Wel kan met enige zekerheid worden vastgesteld dat ‘rijke’ mensen, huizenbezitters, hoger opgeleiden en mensen die verantwoordelijk zijn voor het huishoudbudget meer vertrouwen hebben in toezichthouders én in medeburgers. Anderzijds tobben hoger opgeleiden weer vaker over een mogelijk bankfaillissement en twijfelen huizenbezitters vaker aan de liquiditeit van hun eigen bank.

HERSTEL
Hoe kan het vertrouwen in de financiële sector worden hersteld? En wat is daarin de rol van de toezichthouders? Die hamvraag blijft in de working paper van DNB helaas onbeantwoord. Deels ligt het antwoord natuurlijk al besloten in Basel-III en de daarin vastgelegde kapitaal-en liquiditeitseisen voor banken. Met een stabielere financiële sector kan de ‘erosie’ van vertrouwen hopelijk een halt worden toegeroepen. Ook wordt hard gesleuteld aan de kwaliteit van bestuur en toezicht. De Wet bestuur en toezicht, die begin dit jaar in werking trad, is een belangrijk instrument dat DNB en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) meer bevoegdheden geeft bij het toetsen van bestuurders en commissarissen. Meer dan vijf commissariaten bij grote bedrijven is voortaan niet langer toegestaan (en een voorzitterschap telt dubbel). Ook moeten bestuurders en toezichthouders in de financiële sector sinds 1 januari 2013 een ‘bankierseed’ afleggen, waarin ze onder meer beloven dat ze het belang van de klant centraal stellen, geen misbruik maken van kennis, zaken die ze worden toevertrouwd geheimhouden en een zorgvuldige belangenafweging maken. Een schijnbare detailkwestie is het vervangen (in 2012) van de ‘deskundigheidseis’ in de Wet op het financieel toezicht (Wft) door een ‘geschiktheidseis’.

In het Jaarboek Compliance legden Maaike Been (AFM) en Ruben Miete (DNB) begin dit jaar uit dat dit meer is dan een woordspelletje. ‘Deskundigheid’ heeft met name betrekking op de kennis die iemand bezit, het zegt weinig over de motivatie van de bestuurder of commissaris en gaat nauwelijks in op de vraag of de persoon in kwestie in de gegeven context wel de juiste (‘geschikte’) kandidaat is. Ten slotte betekent ‘geschiktheid’ ook dat de kandidaat de overige bestuursleden met zijn expertise en ervaring goed moet aanvullen. Ondernemingen worden geacht om de geschiktheid van hun bestuurders en commissarissen jaarlijks te evalueren. Doen ze dit niet, dan kunnen AFM en DNB eenzijdig besluiten tot een ‘hertoetsing’.

Of deze maatregelen het vertrouwen kunnen herstellen, is moeilijk te voorspellen. De Europese Centrale Bank, die net als DNB te maken heeft met een afkalvend vertrouwen, voerde vorig jaar een vergelijkbaar onderzoek uit. Ook daarin werd geconstateerd dat onder invloed van de economische crisis de goede naam van de Europese toezichthouder averij had opgelopen. De ECB kwam met een enigszins cosmetische oplossing: meer communicatie. Volgens de onderzoekers is het vertrouwen in de ECB het laagst onder mensen die het instituut nauwelijks of zelfs helemaal niet kennen. Onbekend maakt onbemind, concluderen de Europese toezichthouders, dus dan zal het omgekeerde ook wel waar zijn.

HERIJKING
Deint het vertrouwen mee op de golven van de conjunctuur, of is er sprake van een onherstelbare erosie? Zeker weten doen we dat pas als de rook van de crisis is opgetrokken. Volgens Joseph Stiglitz is het nog niet te laat. De financiële sector moet volgens hem wel structureel veranderen om het geschonden vertrouwen terug te winnen. Hij pleit voor niets minder dan een ‘morele herijking’ van de banken en financiële dienstverleners. En Francis Fukuyama? Die is vooral heel erg teleurgesteld in Nederland. Amper vijf jaar nadat hij ons had gecomplimenteerd met onze high-trust society vertelde hij in een bitter getoonzette lezing dat Nederland in recordtempo was veranderd in een land waar het wantrouwen domineert.

facebook