FMO: "geen maximum aan microkrediet"
28-04-2006 | Interviewer: Tineke Bahlmann | Auteur: Miloe van Beek | Beeld: Diederik van der Laan
“FMO is geen geitenwollensokken club, kapitaal, marktwerking en winst zijn hier geen vieze woorden,” zegt CEO Arthur Arnold. Dat blijkt ook uit de cijfers. In 2004 maakte de ontwikkelingsbank een winst van 37 miljoen euro, in 2005 (volgens Arnold een ‘exceptioneel goed jaar’) was dit nog hoger: 73 miljoen euro. Deze winst wordt voor het overgrote deel geherinvesteerd. Twee procent wordt uitgekeerd aan aandeelhouders. De overheid is voor 51 procent aandeelhouder, Nederlandse banken voor 42 procent en de overige zeven procent van de aandelen is in handen van werkgevers- en werknemersorganisaties en circa honderd Nederlandse bedrijven en particulieren.
FMO - financieringsmaatschappij voor ontwikkelingslanden - investeert jaarlijks 2,4 miljard in de private sector in ontwikkelingslanden: kleine ondernemers, het middenbedrijf en financiële instellingen. Maatschappelijke betrokkenheid op een zakelijke basis is volgens CEO Arthur Arnold de beste omschrijving van FMO. Ter illustratie lopen op de verantwoorde vloerbedekking, gemaakt van sisal en oude autobanden, veel strak in het pak gestoken medewerkers door de gangen. Arnold praat weloverwogen, maar met zo’n overtuiging over het werk van FMO, dat het moeilijk voor te stellen is dat hij er pas een jaar aan het roer staat. “Ik ben een laatbloeier.”
Is geld investeren in de private sector in plaats van geld te doneren aan de publieke sector volgens u het nieuwe geven?
“De publieke sector in ontwikkelingslanden bezit het meeste geld en dus de macht. Westerse landen hebben de afgelopen vijftig jaar triljoenen dollars overgemaakt zonder erbij stil te staan of die al dat geld wel aan konden. Dat heeft geleid tot corrupte samenlevingen waar iedere stap geld kost, een zogeheten licentiemaatschappij. Het is onrealistisch om te denken dat dit verandert als het Westen daar met een afkeurend vingertje naar gaat wijzen, de transformatie moet van binnenuit tot stand komen en dat kost een aantal generaties. FMO probeert door middel van investeringen de private sector te versterken en zo het voorbeeld te geven dat het ook anders kan. In veel ontwikkelingslanden is een nieuwe generatie jonge ondernemers opgestaan, dertigers en veertigers, die beter zijn opgeleid en zien dat het anders moet. Zelfs in heel corrupte landen als Nigeria en Bangladesh zien we deze ontwikkeling.”
Wat is er volgens u mis met de traditionele hulpverlening?
“We hebben hier zoveel geld, dat we niet weten wat we ermee moeten doen, kijk wat er gebeurt tijdens televisieacties voor goede doelen. Vraag is vooral hoe je al dat geld effectief kunt besteden. Er is niks mis met liefdadigheid, maar in onze beleving is dat vooral humanitaire hulp gericht op de korte termijn. FMO gelooft dat je daarnaast op een zakelijke manier in mensen moet investeren, alleen zo kan de derde wereld onafhankelijk zijn. Onze projecten lopen vaak vijf tot vijftien jaar.”
In welke sectoren investeert de FMO?
“Door de positie van ondernemers in ontwikkelingslanden te versterken, willen we daar de middenklasse vergroten. Dat doen we door vooral te investeren in de financiële sector, bijna de helft van onze portefeuille bestaat daaruit. Zo krijgen meer mensen toegang tot financiële dienstverlening. De afgelopen jaren hebben we bijvoorbeeld samen met de Triodios Bank geïnvesteerd in de Acleda bank in Cambodja, deze instelling is nu van een lokale niet-gouvernementele organisatie uitgegroeid tot een commerciële bank waar veel mensen terecht kunnen. FMO is niet meer nodig, uiteindelijk is dat ons doel. Verder investeren we in infrastructuur: wegen, havens, energievoorzieningen, telefonie en schoon water. Ik ben de laatste maanden in Nigeria, Zuid-Afrika en Tanzania geweest. In alle drie de landen zijn bijna dagelijks stroomstoringen, rampzalig voor ondernemers. De energievoorziening is in handen van de publieke sector, door investeringen in de private sector hopen we dat te veranderen. Tot slot verstrekken we microfinancieringen aan kleine bedrijven die nog niet groot genoeg zijn om zelf kapitaal aan te trekken.”
U hebt wel eens gezegd dat mensen in ontwikkelingslanden deze microkredieten eigenlijk zelf al hebben, verborgen onder een matras of begraven in de tuin ligt vaak veel gespaard geld. Waarom verstrekt FMO deze kredieten dan nog?
“In ontwikkelingslanden hebben mensen vaak geen vertrouwen in de financiële sector. Als ze hun spaargeld op een bank hebben gezet, zijn ze het vaak kwijtgeraakt door mismanagement, fraude of nationalisatie. Banken richten zich bovendien op het topsegment van de samenleving. De middenklasse heeft maar met mondjesmaat toegang, laat staan de onderklasse. Als je het lokale spaargeld wilt gebruiken, is het belangrijk dat lokale financierinstellingen betrouwbaarder worden en down market gaan. De micromarkt is heel interessant, het gaat om grote aantallen mensen. Een grote Indiase bank heeft dat onlangs ingezien, daar leeft 65 procent, 650 miljoen mensen, aan de onderkant van de maatschappij. In China, waar wij net een fonds hebben opgezet, is dit aantal nog groter. Daar hebben we het over ruim 850 miljoen mensen.”
Zit er een maximum aan een microkrediet?
“In de klassieke benadering van microkredieten stopt de financiering bij een maximum bedrag, dan kan een boer zijn veestapel uitbreiden van twee naar vijf koeien. Bij FMO vinden we dat je mensen perspectief moet geven, wie de ambitie heeft om een bedrijfje met twintig koeien te runnen, heeft kapitaal met een langere aflossingstermijn nodig. Dat geld verstrekken onze partners, de lokale financiële instellingen waarin wij investeren en waaraan wij kennis overdragen.”
Krijgen mensen ook bankpassen en creditcards of alleen een lening?
“Wij zijn erg voor creditcards. Plastic geld maakt ontwikkeling mogelijk. Het toepassen van moderne technologie in ontwikkelingslanden doet ook wonderen. Zo hebben we vijf miljoen dollar geïnvesteerd in Prodem, een Boliviaanse bank. Vijftig procent van dit bedrag is geïnvesteerd in de ontwikkeling van sprekende pinautomaten met vingerafdrukherkenning. Hiermee hebben analfabete klanten van de bank toegang gekregen tot financiële middelen. De automaten spreken behalve Spaans ook twee dialecten zodat bewoners van het platteland, die vaak alleen inheemse talen praten, ze ook kunnen gebruiken. Prodem kan deze mensen, vaak boeren, nu kredieten verstrekken.”
Zijn er landen waar FMO niet actief is omdat het er te gevaarlijk is?
“Voor ons is het belangrijk dat de nood hoog is, we willen iets toevoegen. Wij gaan naar een gebied als andere investeerders er nog niet kunnen of willen zijn, nemen het hoogste risico. Daarin werken we als een katalysator, anderen volgen vaak. FMO is nu actief in ruim zestig landen, er zijn maar weinig plekken waar we niet heen kunnen. We investeren bijvoorbeeld ook in Afghanistan. Niet in Irak nee, dat is te moeilijk. Via een omweg zijn we wel actief in Zimbabwe.”
Is het moreel verantwoord om in een land als Zimbabwe te werken?
“Weggaan betekent dat we de mensen in de steek laten die ons nu juist het meest nodig hebben. Natuurlijk keuren wij niet goed wat Mugabe doet, maar ik heb ervaren dat het voor westerlingen erg moeilijk is om de cultuur en beleving van Afrikanen te kunnen begrijpen. Veel Afrikanen zien Mugabe bijvoorbeeld als een held, hij was de eerste die zei: ‘Dit land is van ons’ en heeft het vervolgens teruggegeven. Dat is voor ons soms moeilijk voor te stellen. Ik heb grote bewondering voor de natuurlijke overlevingsdrang van Afrikanen, ik ben op plekken geweest waar wij in een hoekje zouden gaan zitten grienen, maar zij blijven doorgaan. Ook ondernemers daar hebben een groot doorzettingsvermogen, ze hebben vaak geen kapitaal of gekwalificeerde arbeid, maar weten er toch een succes van te maken.”
Hoe groot is de kans op mislukkingen?
“Investeren in ondernemerschap betekent investeren in risico’s, dat gaat niet altijd goed maar je moet in dit vak geloven in wat je doet, en optimistisch blijven. Anders ga je eraan onderdoor. Wij hebben een paar jaar geleden twintig miljoen dollar geïnvesteerd in een Argentijnse bank. Tijdens de economische crisis ging de bank kapot, vooral door slecht management en fraude. Dat is balen, maar het hoort bij het vak.”
Behalve geld hebben ondernemers bijvoorbeeld ook een goed rechtssysteem nodig, dit soort randvoorwaarden zijn in veel ontwikkelingslanden onvoldoende aanwezig.
“De publieke sector groeit momenteel niet snel genoeg mee met de private waardoor we te maken hebben met veel belemmerende factoren. Het ontbreken van eigendomsrecht in ontwikkelingslanden bijvoorbeeld, een ondernemer mag zijn onderneming niet bezitten, een boer is geen eigenaar van zijn land. Zo lang dat vraagstuk niet is opgelost, zal er geen duurzame vooruitgang in die gebieden plaatsvinden. FMO kan dat niet veranderen, maar wel druk uitoefenen vanuit de private sector. Bijvoorbeeld doordat wij investeringscriteria hanteren: we beoordelen onze investeringen allereerst op hun financieel-economische impact, er moet een goed businessplan liggen en aan een verantwoord sociaal- en milieubeleid worden gewerkt. Ook aan het bestuur stellen we eisen. Als landen de kennis hiervoor missen, helpen we door middel van trainingen en begeleiding.”
2005 was voor FMO een uitzonderlijk goed jaar.
“Ja, we leven in een wereld waar het momenteel heel goed gaat, nergens zijn grote economische crisissen. De potjes die wij in het verleden opzij hebben gezet voor investeringen in projecten met een hoog risico, vallen nu vrij en worden toegevoegd aan ons vermogen. Dat stelt ons in staat om weer nieuwe risico’s te nemen. De komende paar jaar zal er ergens een economische crisis ontstaan, dan krijgen wij niet alleen klappen maar zijn we ook heel hard nodig omdat andere geldverstrekkers zich terugtrekken.”
FMO maakt winst, maar niet onbeperkt. Is het daarmee een nieuw soort onderneming?
“Bedrijven die jarenlang bossen hebben gekapt, lopen nu als filantropen voorop om hun kwade geweten af te kopen. FMO combineert een sociaal doel, het maximaliseren van de ontwikkelingsimpact, met de zakelijke benadering van ontwikkelingsbankieren. Kapitaal, marktwerking en winst zijn voor ons geen vieze woorden.”
Kunnen jullie als zelfstandig bedrijf zonder overheidsgeld functioneren?
“Nee, omdat de overheid voor 51 procent aandeelhouder is van FMO, kunnen we risico’s nemen die commerciële banken niet bereid zijn te lopen en hebben we een triple A-status (een garantie voor financiële stabiliteit, red.). Daardoor kunnen we tegen gunstige voorwaarden op de kapitaalmarkt geld lenen. Daarnaast besteden wij zogenaamde overheidsfondsen en programma’s die kennisoverdracht financieren en het Nederlandse bedrijfsleven helpen met het nemen van risico’s in ontwikkelingslanden. De komende vijf jaar willen we nog transparanter worden, daarvoor hebben we een indicator ontwikkeld waarmee we meetbaar maken wat we doen. In de ontwikkelingswereld wordt veel gepraat over transparantie, maar er wordt maar weinig aan gedaan.”
Bent u altijd zo betrokkenheid geweest bij de derde wereld?
“In de 32 jaar dat ik bij ABN Amro en de Rabobank werkte, heb ik vooral in het buitenland gewoond. In Afrika, het Midden-Oosten, Europa en de Verenigde Staten. Ik heb mijn gezin de hele wereld over gesleept en veel verschillende culturen leren kennen. Inhoudelijk hield ik me eerst bij ABN Amro bezig met de maximalisatie van de waarde voor aandeelhouders, bij de Rabobank met maximalisatie van klantwaarden en nu bij FMO met de maximalisatie van ontwikkelingsimpact. Ik ben dus geen klassieke ontwikkelingseconoom, maar in de loop der jaren steeds een stapje opgeschoven richting dit werk. Ik ben een laatbloeier en heb alle reden om vandaag een gelukkig mens te zijn.”
Wordt de wereld door het werk van FMO gelijker?
“In 2005 zijn de private kapitaalstromen met twaalf procent gestegen, dan praten we over 360 miljard dollar wereldwijd. Alleen gaat het geld nog te weinig naar die gebieden of segmenten waar ze dit het meest nodig hebben. Acht procent van de totale investeringen gaat naar Afrika, ik zou willen dat dit stijgt naar een kwart. FMO’s geldstroom naar Afrika was in 2005 dertig procent van het totaal. Daar ben ik trots op. Maar veel investeerders vinden de risico’s daar te groot Ze zien geen licht aan het eind van de tunnel omdat de resultaten zo lang op zich laten wachten. Er zijn hoopgevende voorbeelden, zoals black empowerment in Zuid-Afrika. Zestig procent van de bevolking leeft daar nog aan de onderkant, maar de zwarte middenklasse ontwikkelt zich snel. Er wordt nu geprobeerd om meer eigendom bij hen onder te brengen. FMO investeert weer in fondsen die zich daarmee bezighouden. Uiteindelijk moeten de mensen in ontwikkelingslanden het zelf willen en zelf doen, daarom is investeren in de private sector zo belangrijk.”