Wim van de Donk: 'Deze crisis dwingt ondernemers en overheid te kijken waar de kansen liggen'
‘Rustig uitbollen’ zit niet in het karakter van Wim van de Donk. Toch had hij zich zijn laatste maanden als commissaris van de Koning in Noord-Brabant wel iets anders voorgesteld. Per oktober wordt Van de Donk rector magnificus van Tilburg University. In plaats van rustig anticiperen op een nieuwe fase in zijn carrière is Van de Donk nu meer dan voltijds bezig met de coronacrisis die Brabant vol heeft getroffen, in bovendien ingewikkelde politieke omstandigheden. Half mei is een nieuw college van Gedeputeerde Staten geïnstalleerd, tussentijds, uniek in de geschiedenis van de provincie Noord-Brabant. Desondanks neemt Van de Donk de tijd voor een videogesprek met Gert van der Houwen, secretaris van de Koning Willem I Stichting. Een gesprek over de ‘kanalenkoning’, over ‘familiebedrijvenlogica’ en over de immer durende zoektocht naar Neue Kombinationen.
Hoe is het dezer dagen met u?
‘De situatie waarin we verkeren is bizar. Ik vraag me weleens af of het geen kwade droom is waarin we verzeild zijn geraakt. We hebben wel eens crisisoefeningen gedaan met allerlei onwaarschijnlijke scenario’s. De situatie van de afgelopen tijd kennen we als een abstracte theorie. Er komen dus veel verrassingen op ons pad. De coronacrisis raakt ons Brabanders in de kern. Wij zijn van nature van het warme ontmoeten, van het samenleven. Dus dit virus zorgt niet alleen voor ademnood onder de coronapatiënten, het zorgt ook voor ademnood in de samenleving.’
Kunt u al overzien wat de gevolgen zijn voor de Brabantse economie?
‘Als het sociaal niet goed gaat met Brabant, gaat het economisch ook niet goed. Dat is hier een wetmatigheid. Het is verschrikkelijk om te zien dat ondernemers die een levenlang hebben gebouwd aan een onderneming nu in de problemen komen. Maar we zeggen niet voor niets never waste a good crisis. De coronacrisis dwingt ons ook om te kijken waar de kansen liggen. Het provinciebestuur speelt daarop in.’
U bent elf jaar geleden begonnen als commissaris van de Koning (CvdK). Wat heeft u aangepakt?
‘Ik heb vanaf mijn aantreden de relaties verder proberen te intensiveren. Ik heb heel bewust en samen met alle economische en maatschappelijke partners gezorgd dat er een Agenda van Brabant kwam, die tradities, identiteit en nieuwe kansen met elkaar verbindt. Ik ben nogal van de strategieformulering. Dat past ook goed bij een provinciale rol. Het mooie van het provinciebestuur is dat wij echt op de lange termijn georiënteerd zijn.’
Hoe groot is de rol van de CvdK in dat proces?
‘Je moet de rol van de commissaris van de Koning ook weer niet overschatten. We hebben, zoals premier Rutte dat vaak noemt, vooral convening power: we kunnen iedereen bij elkaar brengen. Als wij mensen vragen om een kopje koffie te komen drinken, wordt die uitnodiging nooit afgeslagen. Besturen in Brabant is wat dat betreft ook helemaal niet zo moeilijk. De default-optie hier is meedoen. Wie zegt niet mee te doen, heeft echt wat uit te leggen. Het netwerk in Brabant is dus stevig. Een van de taken van de commissaris is wel om te zorgen dat het netwerk zich ontwikkelt en vernieuwt. Zorgen dat het open blijft. Old boys kunnen best gezellig zijn, maar we hebben ook new girls nodig. Ik wil graag kennismaken met de nieuwe generatie. Zij gaan Brabant weer verder brengen.’
Hoe beoordeelt u de concurrentiepositie van Brabant?
‘Wij lopen denk ik wel voorop als het gaat om de verbinding tussen onderwijs, arbeidsmarkt en bedrijfsleven. Dat gaat in andere provincies volgens mij iets minder snel. Dat is allemaal mooi en aardig, maar ik wil er vooral voor zorgen dat dat over 15 jaar nog steeds zo is. Ik ben competitief ingesteld. Toen ik pas begon, sprak een van mijn collega’s steeds over “de periferie” als het om Brabant ging. Je had de Randstad en je had de periferie. Dat ben ik nooit vergeten. Wacht maar, dacht ik, we zullen wel eens kijken wie over een aantal jaar de periferie is.’
Hoe is de samenwerking tussen overheid en bedrijfsleven?
‘Enige tijd geleden zat ik in het tv-programma Buitenhof, samen met Hans de Boer, de uittredend voorzitter van werkgeversorganisatie VNO-NCW. Onderwerp van gesprek was de beroerde relatie tussen het bedrijfsleven en de overheid. Ik vond dat zo’n vreemd onderwerp. Ik herkende me er totaal niet in. Bij ons zijn de banden buitengewoon hecht en open. De lijntjes zijn heel kort. De overheid moet samen met bedrijven en kennisinstellingen optrekken. Die driehoek, daar gebeurt het. Bij ons in Brabant is dat geen Bermudadriehoek waar initiatieven in verdwijnen, het is een Golden Triangle waar goede ideeën ontstaan.’
Hoe zou u de Brabantse economie willen typeren?
‘In Brabant hebben we nog altijd een familiestructuur. We hanteren een “familiebedrijvenlogica”, waarbij een onderneming meer is dan alleen de aandeelhouders. Ik noem Brabant wel eens een “regionomie”: een economie van verbinding, van onderling vertrouwen en van netwerken. Socioloog Manuel Castells, tegenwoordig minister van hoger onderwijs in Spanje, heeft decennia geleden al voorspeld dat de regionale economieën de toekomst hadden. Inzetten op regionale economieën is nog altijd een interessante strategie voor de toekomst.’
U haalt Castells aan als voorbeeld. Heeft u nog meer voorbeelden?
‘Een van mijn grote voorbeelden is de Oostenrijkse econoom Joseph Schumpeter. Zijn boek Kapitalisme, Socialisme en Democratie heb ik verslonden. Ik ben zijn theorie over creatieve destructie nooit vergeten: wees niet bang voor verandering, maar zorg ervoor dat je door kunt ontwikkelen. Accepteer ook dat bedrijfstakken weggaan en opnieuw ontwikkeld moeten worden. Zoek naar nieuwe verbindingen. Neue Kombinationen. Dat is precies wat ik als commissaris voortdurend doe: op zoek gaan naar nieuwe verbindingen en combinaties. Die verbinding wil ik maken. Ik probeer altijd vooruit te denken. Ik word regelmatig gevraagd om beschermheer van iets te worden. Dat is prima, maar alleen als beschermen ook ontwikkelen betekent: doorontwikkelen op bestaande kracht. Ik geloof niet in de Greenfield-economie: vanuit het niets iets opbouwen. Ik geloof in gewortelde economieën. Een jong hoogtechnologisch bedrijf als chipmaker ASML, dat in 2006 de Koning Willem I Prijs won, maakt gebruik van oude Brabantse bedrijven. Hun tafels worden gemaakt in Eersel en Someren. Dat zijn aloude verbindingen die veel verder teruggaan dan de geschiedenis van ASML zelf.’
Hoe kan Brabant op een goede manier uit de crisis komen?
‘We hebben daar wel enige ervaring mee. Brainport Eindhoven is nu een groot succes, maar is eigenlijk geboren uit bittere ellende. De brainport komt voort uit het idee van de Eindhovense fabrikantenkring om na de oorlog samen te delen in schaarste en vervolgens sterker uit de crisis te komen. Zij wilden voortdurend in beweging blijven en kansen grijpen. De illustere Brabantse sigarenfamilie Wintermans heeft zich nu toegelegd op 3D-printing. Dat is ondernemerschap! We zijn in Brabant nu volop bezig met fotonica en mechatronica. Dat zijn de nieuwe ontwikkelingen.’
Welke lessen trekt u verder uit de crisis?
‘Ik stel me wel eens de vraag of we niet te afhankelijk zijn geworden van de wereldhandel. Kunnen we nou echt zelf geen mondkapjes maken? Ik was onlangs op werkbezoek in een ziekenhuis. Daar waren ze heel opgelucht dat ze hun eigen wasserij hadden opengehouden. Als ze in het ziekenhuis met de spreadsheet in de hand alleen naar de kosten had gekeken, was die al wegbezuinigd geweest. Dat is niet het meest intelligente soort managementdenken. Breder kijken, naar de samenhang en de kwetsbaarheden, is essentieel.’
Wat kan de overheid doen?
‘Een duidelijke investeringsagenda maken, bijvoorbeeld. Met een heldere visie en duidelijke doelen. Liefst met revolverende fondsen, zodat er geld terugkomt dat opnieuw ingezet kan worden. De overheid moet haar geld niet “verslochteren”, dus niet het geld uitgeven aan vooral consumptie, zoals dat is gedaan met de aardgasbaten van Slochteren.’
Nu bent u ook ambassadeur van de Koning Willem I Stichting. Koning Willem I zelf heeft heel wat sporen in Brabant liggen...
‘Koning Willem I is met zijn industriepolitiek heel belangrijk geweest voor Brabant. De kanalenkoning wordt hij hier genoemd, omdat hij een aantal belangrijke waterwegen heeft aangelegd. We handelen hier nog steeds in zijn geest, vanuit de overtuiging dat de overheid samen met de markt moet optrekken. Bijvoorbeeld door te investeren in infrastructuur. Dat ging in zijn tijd vooral om het aanleggen van kanalen – en curieus genoeg gaat het nu nog steeds om kanalen. Maar het gaat ook om digitale infrastructuur.’
U bent als ambassadeur van de Koning Willem I Stichting nauw betrokken bij de nominaties voor de tweejaarlijkse prijzen. Tal van genomineerden en winnaars van de Koning Willem I Prijs stammen uit Brabant. Staat een van hen u bij?
‘Het jaar dat Philips de Koning Willem I Prijs won, in 2016, staat me nog heel goed voor de geest. Philips-topman Frans van Houten hield destijds een betoog dat mij tot op de dag van vandaag inspireert. Ik herinner precies wat hij zei. Het was kort nadat hij de ingrijpende beslissing had moeten nemen om de gloeilampen de deur uit te doen. Philips wil met passie, technologie en innovatie daar zijn waar we een beslissende bijdrage kunnen leveren aan de kwaliteit van een mensenleven, zo omschreef Van Houten de missie van het bedrijf. Als je toch zo’n sterke missie hebt! En zoveel durf! Ik vond dat mooi. Helaas heeft Philips ook een grote vergissing gemaakt. Ze hadden het hoofdkantoor nooit naar Amsterdam moeten verhuizen. Een besluit dat ook al voortkwam uit dat niet zo intelligente managementdenken.’
Na 11 jaar CvdK te zijn geweest, stapt u nu over naar Tilburg University. Met welke ambitie?
‘Met de ambitie om opnieuw een bijdrage te leveren aan de samenleving. Ik wil met de universiteit “aangetakt” zijn. Enerzijds willen we meespelen op wereldniveau en ons meten met de internationale top. Anderzijds heeft de universiteit ook een regionale functie, met afgestudeerden die de regionale arbeidsmarkt opstromen. De universiteit kan een wezenlijke bijdrage leveren aan de innovatiestrategie van de regio.’
Heeft u bij uw afscheid nog een boodschap?
‘Ik hoop dat we na de crisis wat meer verantwoordelijkheid gaan nemen. Er is meer dan alleen handelsakkoorden sluiten. We moeten aandacht besteden aan global public health. We zijn penny wise and pound foolish geweest. Als we sommige zaken iets anders hadden georganiseerd, had dat veel ellende en veel geld gescheeld. Dus er is straks best het een en ander te doen. Ik verheug me erop om daar een bijdrage aan te leveren, vanuit een heel andere positie, maar gelukkig nog altijd in Brabant. Weet je: ik neem ook helemaal geen afscheid. Afscheid nemen in Brabant is een contradictio in terminis. Je schuift hier hooguit een stoeltje op.’
KONING WILLEM I PRIJS
Op maandag 18 mei 2020 stonden de finale en de prijsuitreiking van de Koning Willem I Prijs gepland. Wegens de coronacrisis heeft de tweejaarlijkse feestelijke uitreiking niet kunnen plaatsvinden. Het evenement zal wordt uitgesteld tot een nader te bepalen datum in het najaar.
Dit interview is gepubliceerd in Management Scope 06 2020.