Topman DHV, Bertrand van Ee: 'Wij doen niet aan liefdadigheid'
28-06-2012 | Interviewer: Saskia Jongma | Auteur: Annette Posthumus | Beeld: Marcel Bakker
Het zijn drukke tijden voor topman Bertrand van Ee van DHV. Als beoogd voorzitter van fusiebedrijf Royal Haskoning DHV, geeft hij vanaf deze zomer leiding aan een onderneming met achtduizend werknemers, honderd kantoren in 35 landen en een omzet van zevenhonderd miljoen euro.
De eerder dit jaar aangekondigde fusie tussen de twee advies- en ingenieursbureaus moet gestalte geven aan de ambitie om internationaal verder te groeien en grotere opdrachten binnen te halen. Het nieuwe concern wordt een wereldspeler op het gebied van havens, water- en deltatechnologie en zal een toonaangevende positie innemen op het gebied van industrie, luchtvaart, gebouwen, mobiliteit en infrastructuur.
DHV profileert zich, net als Royal Haskoning, als een bedrijf dat wereldwijd aan hoogwaardige, innovatieve projecten werkt, die bijdragen aan de duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. DHV is al jaren actief in ontwikkelingslanden. Het bedrijf voert, onder andere met ondersteuning van de Nederlandse overheid, projecten uit in Europa, het Midden-Oosten, Azië en Afrika. Daarbij gaat het er steeds om dat ook de lokale gemeenschappen profiteren van de aanwezigheid en expertise van het bedrijf. Saskia Jongma, directielid ontwikkelingssamenwerking bij Agentschap NL, praat met ceo Bertrand van Ee over duurzaam, internationaal ondernemen in ontwikkelingslanden in economisch moeilijke tijden.
De Rijksoverheid heeft de afgelopen jaren ingezet op zelfredzaamheid op het gebied van ontwikkelingssamenwerking. Een verschuiving van traditionele hulp naar investeren. Kan het bedrijfsleven daadwerkelijk een rol spelen bij ontwikkelingssamenwerking?
‘Ik denk dat de keuze van staatssecretaris Ben Knapen voor minder landen, minder thema’s en meer focus een hele goede is geweest. Het is verstandig om te kiezen voor terreinen waar Nederland goed in is, zoals water en voedselzekerheid. Bedrijven kunnen hier een belangrijke rol bij spelen. Tegelijkertijd zeg ik ook: ga dan wel door met wat er is afgesproken en creëer rust. Want het bedrijfsleven is, ook vanuit een gevoel van maatschappelijke verantwoordelijkheid, best geïnteresseerd om hierin te investeren. Maar je investeert alleen als je met een betrouwbare partner kunt werken. De overheid is tot nu toe een betrouwbare partner geweest. Maar ik maak me wel eens zorgen over mogelijke nieuwe bezuinigingsrondes. Het is niet te hopen dat er dan weer met deze instrumenten wordt gestopt. Juist in de tijd waarin we nu leven, is het van belang om de lange lijnen vast te houden.’
U hecht aan continuïteit van de steun vanuit de overheid. Maar hoe zit het dan andersom, met de bijdrage van bedrijven aan ontwikkeling? Waar kan het bedrijfsleven écht het verschil maken?
‘DHV loopt voorop in maatschappelijk verantwoord ondernemen. Het gaat hierbij om drie zaken die je met elkaar kunt verbinden: de projecten die je uitvoert, dan je eigen footprint en als derde: je giving back-programma, dus je maatschappelijke inzet. Een voorbeeld van giving back: In Zuid-Afrika zijn we in 2007 begonnen met een zaterdagschool, waar DHV-medewerkers op vrijwillige basis kansarme kinderen onderwijzen in exacte vakken. In de afgelopen jaren hebben we aan 780 kinderen les gegeven. Daarvan zijn er honderd doorgestroomd naar de universiteit. Een goed programma, waar we trots op zijn. Dat wordt vervolgens ook gezien door anderen, die zeggen: willen jullie voor ons ook scholen bouwen? Op die manier combineer je de projecten die je voor klanten uitvoert met maatschappelijke betrokkenheid en ondersteuning. Overigens geven we terug op een manier die bij ons past. We doneren geen geld aan een stichting maar zetten ons in voor educatie, want als kennisbedrijf is dat het meest gekoppeld aan ons primaire proces.’
Het is belangrijk dat ook in ontwikkelingslanden krachtige bedrijven ontstaan, die de economische ontwikkeling verder aanjagen. Hoe kijkt u daar tegenaan?
‘Als je het hebt over capacity building, dan denk ik dat Nederlandse en Europese partijen goed bezig zijn. In tegenstelling tot wat je soms ziet gebeuren met de Chinezen in Afrika. Een heel leger Chinezen bouwt een weg in ruil voor grondstoffen en daarna zijn ze weer vertrokken. De Europese aanpak is meer gericht op de wens om samen met de lokale bevolking iets op te bouwen. Neem het voorbeeld van de scholen. Die bouw je ergens in een wijk, maar terwijl je dat doet, versterk je de lokale bouwbedrijven en leer je de lokale bevolking metselen en timmeren. Zodat de mannen, want daar gaat het vaak om, werk hebben en iets kúnnen. Dat Europese model van capacity building zorgt ervoor dat lokaal een private sector wordt opgebouwd. Dat is duurzaam.’
Dus jullie dragen veel breder bij dan alleen vanuit de specifieke projecten, omdat de lokale bevolking wordt opgeleid.
‘Precies. Zo hebben we onlangs in Zuid-Afrika het project afgesloten waarbij we zestien scholen hebben gerealiseerd en tegelijkertijd een tiental honderd procent black owned contractors hebben opgeleid. Dit project creëerde bijna driehonderd nieuwe banen en zestig procent van de contractwaarde kwam ten goede aan lokale ondernemers.’
Naast maatschappelijk verantwoord ondernemen is ook het tegengaan van corruptie een nadrukkelijk thema in uw bedrijf. DHV kreeg als eerste adviesen ingenieursbureau een internationaal certificaat waarin verklaard wordt dat het integriteitssysteem van het bedrijf op orde is. Wat levert dat op?
‘Het scheelt een hoop tijd als je duidelijk bent over corruptie. Mensen die rare dingen doen, weten dat dat niet geaccepteerd wordt bij ons. Dat is gewoon duidelijk, óók naar je partners en onderaannemers. We hanteren een zero tolerance beleid en daar zijn we uitgesproken in. We hebben wel eens een situatie gehad, ik zal het land niet noemen, waarbij iemand van het lokale management de fout in ging. Dan moet je meteen ingrijpen. Ik hoor ook wel eens zeggen: in dit land wérkt het zo niet. Maar we willen integer zakendoen, dus met zo’n situatie kun je niet akkoord gaan. Het systeem wordt er inefficiënt door.’
Jullie zijn wereldwijd een grote speler. Daarmee neemt dus uw invloed op dit soort terreinen ook toe? ‘Schoon werken is überhaupt een wereldwijde trend. Gelukkig ziet een toenemend aantal grote leiders dat ook. Natuurlijk helpt het als je je daar als grote speler in de markt mee bemoeit. Maar het is belangrijk dat dit op overheidsniveau ook wordt aangekaart.’
DHV maakt gebruik van ORIO, een financieel ondersteuningsprogramma van Agentschap NL, bedoeld om economische groei in ontwikkelingslanden te stimuleren en het Nederlandse bedrijfsleven daarbij te betrekken. Is een dergelijk programma nuttig voor u?
‘De funding maakt het interessant. Maar ook de reputatie van de Nederlandse overheid, want je moet toch elke keer de lokale partners meekrijgen. In de landen waar dit speelt, heeft de ambassade daar een actieve rol in. Die verbindt een private partij als een ingenieursbureau bijvoorbeeld met een lokale overheid. Zij moeten zeker weten dat ze met een betrouwbare partij in zee gaan, omdat ze er zelf ook geld in investeren. Overigens vind ik dat er wel wat verbeterpunten zijn. De doorlooptijd van het programma zou sneller kunnen. Want als je met een lokale overheid aan de slag gaat, is het verwachtingspatroon hoog. Verder mag het wel wat simpeler. Er zitten nu veel stappen in; de eerste aanvraag, de grant agreement voor de ontwikkelingsfase en de uitvoering daarvan, de second appraisal en de grant agreement voor de ontwikkelings-, implementatie- en exploitatiefase. Als private partij kun je wel investeren, maar je hebt geen zekerheid of het project wel kan doorgaan. En zeker in deze tijd, waarin je toch risico’s moet afwegen, zeg ik: maak het wat simpeler.’
Op welk ORIO-project bent u trots?
‘Ik noem het Ba Ria Vung Tau project in het zuiden van Vietnam. Daar voor zien we honderdduizend inwoners van schoon drinkwater. Het betreft een compleet systeem van waterinname, twee waterzuiveringen en een verdeel- en distributieleidingennetwerk tot en met de huisaansluitingen in de rurale gebieden van de provincie Ba Ria Vung Tau, grenzend aan Ho Chi Minhstad. Als je kijkt naar de impact van elf ORIO-projecten waar DHV wereldwijd bij betrokken is, dan hebben anderhalf miljoen mensen daar baat bij. We zorgen voor schoon drinkwater en afvalwaterbehandeling met als resultaat minder ziektes, meer economische ontwikkeling en meer werkgelegenheid. Dit soort programma’s heeft een enorme positieve impact.’
Is er ook een project mislukt? En wat is daarvan geleerd?
‘Het ORIO-programma is nog jong. Van mislukte projecten is dan ook geen sprake. Waar we wel tegenaan lopen is verwachtingsmanagement. De lokale overheid wil nú een oplossing voor haar probleem. ORIO verloopt echter in fasen, waardoor het soms lang duurt voordat bepaalde zaken gerealiseerd zijn. Wij hebben geleerd dat we hier vanaf het begin af aan heel helder over moeten zijn.’
De fusie met Royal Haskoning maakt het bedrijf twee keer zo groot. Wat betekent die fusie concreet voor de activiteiten in ontwikkelingslanden?
‘Omdat je groter bent, kun je ook grotere projecten aan en word je als bedrijf aantrekkelijker op lokale markten. We zijn ineens een wereldspeler geworden. De samenwerking leidt al direct tot meerwaarde. We zijn pas een paar maanden onderweg en we kunnen het nu al zien aan de orderportefeuille. We vullen elkaar op geografisch gebied ook goed aan. We waren al aanwezig in landen als Vietnam en Indonesië, daar worden de kantoren alleen maar groter. Maar in een land als Brazilië, waar onze dochteronderneming NACO net een grote opdracht heeft binnengesleept, zaten we nog niet. Royal Haskoning wel, dus daar hebben we een vast kantoor. En daar is ook meteen weer een opdracht uitgekomen. Het mes snijdt aan alle kanten.’
Betekent dat ook dat u op andere terreinen ontwikkelingsgerelateerde projecten gaat doen? Of blijft de focus liggen op water?
‘Het blijft toch vooral food security en water. Daar heeft Nederland op de lange termijn ook het meeste aan. Onze foodsector is zo ongelofelijk goed ontwikkeld, een echt paradepaard. Daarmee samenhangend zijn er bilaterale sanitatieprogramma’s waar we zeker mee door moeten gaan. We hebben een fantastisch sanitatieproject lopen in Indonesië. Hierbij gaat het om de ontwikkeling van strategieën en uitvoering van werken met betrekking tot afvalwater, stedelijke ontwatering en huishoudelijk afval in tachtig steden. Dus daarmee pak je alles aan wat je moet doen om het hygiënisch te maken in een stad. Wij adviseren de lokale overheden.’
U heeft, straks ook in combinatie met Royal Haskoning, een goed netwerk in het buitenland. Biedt dat voordelen bij het doen van projecten, doordat u bijvoorbeeld sneller op de hoogte bent van aankomende projecten of tenders?
‘In de landen waar je een langdurige relatie hebt, werkt dat inderdaad zo. Dat is in Nederland niet anders. In alles wat je doet, gaat het om het opbouwen van langetermijnrelaties. Daarom moet je ook duidelijk zijn in je keuzes, zeker in Oosterse landen. Want daar kun je maar één keer weg en hoef je niet terug te komen. We zijn een niet-beursgenoteerd bedrijf, for a reason, en dat betekent dat je dus ook op veel langere termijn kunt denken. Ook over ontwikkelingssamenwerking. Maar het moet wél commercieel aantrekkelijk zijn, want we zijn een bedrijf en geen liefdadigheidsinstelling.’
De afgelopen jaren is er in Nederland veel aandacht voor economische diplomatie. De overheid wil opkomen voor de belangen van het Nederlandse bedrijfsleven. Wat betekent dat voor jullie?
‘Ik geef een voorbeeld van hoe een Nederlandse ambassade zich voor je kan inzetten. Vorig jaar wonnen we het masterplan voor de luchthaven in Peking. Daaraan vooraf ging een spel waarbij je je tussen grote spelers, Amerikanen en Fransen, moest aanbieden voor ’s werelds grootste airport. Dat is een lobby van jewelste en dat kun je als bedrijf niet alleen. De Nederlandse ambassade heeft fantastisch werk gedaan. Dat publiek-private samenspel is in het buitenland enorm belangrijk. Sterker nog: ik vind dat die economische diplomatie best wat meer vraaggestuurd mag worden. Waarbij een ambassade die zijn werk goed doet, precies weet wat een land nodig heeft. Zodat ze op het moment dat er een missie gaat plaatsvinden, het bedrijfsleven voor een specifiek project benadert.’
De verkiezingen komen er straks weer aan. Is er nog een advies dat u een nieuwe regering zou willen meegeven met betrekking tot beleid inzake ondernemen in ontwikkelingslanden?
‘Ik zou vooral de programma’s voor ontwikkelingssamenwerking die nu zijn bedacht overeind houden: minder landen, minder thema’s en meer focus. Blijf inzetten op de hoofdthema’s waar Nederland zo goed in is: water, sanitatie en voedselzekerheid. En blijf de brede maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen. Vooral door samen te werken. Het laatste wat we moeten doen is elkaar de tent uitvechten. Iedereen begrijpt dat er minder geld is. De economie groeit hier niet hard, maar de wereldbevolking zal groeien naar negen miljard en klimaatverandering is een feit; het zijn grand challenges. Dus meer dingen samendoen en elkaar helpen is nu het belangrijkst.’
Saskia Jongma is directielid Ontwikkelingssamenwerking Agentschap NL.