Sleutel voor succes; de concurrentie kracht van Nederland

Sleutel voor succes; de concurrentie kracht van Nederland
Nederland staat in de top10 van meest concurrerende economieën. Een plek bij de eerste vijf ligt voor het grijpen als het fors inzet op R&D.
Nederland steeg onlangs naar de negende plaats in het Global Competitiveness Report (GCR) 2006-2007, een belangrijke ranglijst van de meest concurrerende economieën ter wereld. Zwitserland staat op één, voor Finland, Zweden en Denemarken. De koplopers danken hun positie aan excellente onderzoeksinstellingen, gecombineerd met uitgekiend macro-economisch management en grote investeringen in onderwijs met een zwaar accent op technologie en innovatie. Daarnaast maken een stabiele, transparante overheid, een betrouwbaar rechtssysteem en goede infrastructurele voorzieningen dat deze landen het nationaal inkomen verhogen en de armoede verlagen.

Een positie bij de eerste tien is een positief signaal voor de concurrentiekracht van ons land en een belangrijke stap op weg naar het uiteindelijke doel: een plaats bij de eerste vijf. Het zegt echter niet alles over het innovatieve vermogen van onze economie en is geen garantie voor succes op lange termijn. Waar liggen de kansen en wie bepaalt de richting?

Innovatie 

Sinds de Lissabonagenda (2000) staat innovatie hoog op de agenda van politiek en bedrijfsleven. We zijn er inmiddels zonder uitzondering van overtuigd dat het de cruciale sleutel is voor het behoud van welvaart en welzijn. Europa wil in 2010 tot de meest concurrerende en dynamische kenniseconomieën ter wereld behoren en Nederland heeft zich ten doel gesteld daarin de voorhoede te vormen. De Lissabonagenda is een belangrijke richtinggever als het gaat om investeringen die groei moeten opleveren. We kunnen investeren in arbeidsparticipatie, het opleidingsniveau van de beroepsbevolking, de liberalisering van de dienstensector en het verminderen van de administratieve lastendruk. Op papier is echter de grootste winst te behalen door fors in te zetten op R&D. Nederland zit, als het gaat om dit soort investeringen, met een percentage van 1,8 van het BNP vergeleken met andere landen in de staart van het peloton. Finland investeert bijvoorbeeld 3,5 procent en Zweden 4,3 procent. De doelstelling uit de Lissabonagenda is drie procent. Bij deze cijfers hoort een kanttekening. Het meeste geld voor R&D wordt uitgegeven door grote bedrijven, universiteiten en andere onderzoeksinstituten. Grote (industriële) bedrijven vormen echter slechts tien procent van de Nederlandse bedrijvigheid. De resterende negentig procent bestaat uit midden- en kleinbedrijf en vooral ook uit dienstverleners. Sterker nog, we verdienen zeventig procent van ons nationaal inkomen met diensten. Banken en andere financiële instellingen, ondernemingen in transport, logistiek en handel; het geld dat daar wordt uitgegeven aan innovaties op het gebied van marketing, ICT en andere zaken telt niet mee in de officiële cijfers voor R&D maar levert een grotere bijdrage aan de groei van de Nederlandse economie en dus onze welvaart.

Kenniseconomie

Nog geen vijftig jaar geleden kon niemand zich voorstellen dat Nederland geen agrarisch land zou blijven. In het recente verleden was bovendien iedereen er nog van overtuigd dat (zware) industrie een belangrijke plaats in Nederland moest behouden. We waren dan wel geen kosteneconomie meer, maar ons kennisniveau gaf een comfortabele voorsprong. Dat dachten we toen. Nu blijkt dat bijna alles, overal ter wereld, kan worden (na)gemaakt. Sterker nog, ook het etiket kenniseconomie zal niet lang exclusief voor westerse economieën zijn weggelegd. Het opleidingsniveau in landen als bijvoorbeeld India en China (nu nog respectievelijk 43 en 54 op de GCR) stijgt razendsnel. Universitair geschoolde technici hebben bovendien in die landen een veel beter imago dan hun Nederlandse medestudenten. In China groeide de jaarlijkse instroom van studenten in de natuurwetenschappen en engineering van 1,8 naar 5,8 miljoen studenten. In Nederland daalt het aantal studenten in de techniek al jaren. Het Innovatieplatform, de denktank onder leiding van premier Balkenende, stelt in het rapport NL NXT dat Nederland als klein land keuzes moet maken en moet inspelen op de kansen die er zijn. De sterke kanten zijn de creatieve industrie, flowers & food, high-tech systemen & materialen, water, chemie, pensioenen & verzekeringen. In de toekomst kan daar nog aan worden toegevoegd: The Hague capital of peace and justice. ICT en energietransitie zijn de zogenoemde innovatieassen, omdat zij op bijna alle gebieden een cruciale verbindende rol spelen. Door het beschikbare geld voor innovatie doelgericht te investeren in deze sleutelgebieden verwacht het Innovatieplatform netwerken van bedrijven en onderzoeksinstellingen te stimuleren. Belangrijk is niet alleen aandacht te schenken aan r&d-projecten, maar juist aan alle factoren die van belang zijn om innovatie in de markt te bewerkstelligen: samenwerking in de keten, tussen mkb en grootbedrijf, voldoende en kwalitatief hoogwaardig aanbod van personeel, regelgeving, internationale samenwerking en het aantrekken van buitenlandse investeringen.

Kennisinvesteringsagenda

Eind 2006 ondertekenden bovendien 21 organisaties afkomstig uit de overheid, het onderwijs en het bedrijfsleven de Kennisinvesteringsagenda. Waar in de jaren tachtig overeenstemming werd bereikt over een gezamenlijke aanpak van werk en inkomen, wordt in de Kennis-investeringsagenda een gemeenschappelijke oriëntatie gevraagd voor kennis en innovatie. Het nieuwe kabinet moet jaarlijks twee tot drie miljard euro meer dan nu in kennis investeren. Tot 2016 zal dat op moeten lopen tot zes miljard extra per jaar. Een stevige ambitie die ertoe moet leiden dat de zogenoemde kennisinvesteringsquote van de huidige - bijna - zeven procent toeneemt tot negen procent per jaar. Daarmee komt die quote op het niveau van de ons omringende landen. Op dit moment investeert Nederland dan tweehonderd euro per inwoner per jaar minder aan kennis dan landen als België en Duitsland. Tegenover alle positieve ontwikkelingen, de inzet van het bedrijfsleven, het gerichte beleid van de overheid en de stijging op de ranking van de GCR, zijn echter genoeg signalen die aantonen dat er op tal van terreinen nog een wereld te winnen is. Innoveren is vernieuwen, dus zouden we in Nederland kunnen leunen op onze veel geprezen cultuur van openheid en internationale oriëntatie, van tolerantie en nieuwsgierigheid. Je hoeft echter maar een paar dagen de krant te lezen om te constateren dat Nederland in veel opzichten een behoudend land is geworden.

Deltaplan 

Neem bijvoorbeeld de situatie op de arbeidsmarkt. Met het tekort aan personeel als gevolg van de aantrekkende economie duidelijk voelbaar en de vergrijzing als donkere wolk daar nog boven, is een deltaplan noodzakelijk om tekorten het hoofd te bieden. Het lijken details, maar het zijn kenmerkende signalen: de nieuwe regering trekt maar liefst twintig jaar uit om het kostwinnersprincipe, de zogenoemde ‘aanrechtsubsidie’ af te schaffen, allochtone leerlingen krijgen systematisch een te laag advies voor de middelbare school en veel bedrijven in typisch mannelijke sectoren hebben weinig oog voor vrouwen. Dat laatste blijkt uit een onderzoek van de ministeries van Onderwijs en Sociale Zaken. Ondanks tekorten aan personeel onderneemt het merendeel van de organisaties nauwelijks iets om vrouwen te werven of te houden. Als belangrijke reden voor deze situatie noemen werkgevers het geringe aanbod van vrouwelijke sollicitanten. Hoewel ze positief staan tegenover meer vrouwelijk personeel - dat komt de sfeer ten goede en vrouwen zijn netjes en secuur - zijn weinigen bereid zelf echt actieve stappen te zetten. Volgens de onderzoekers hebben de werkgevers een punt. Er is nog altijd een gering aantal vrouwen met een bèta-opleiding of een technisch beroep. Sinds de invoering van de studieprofielen in het voortgezet onderwijs is het aantal meisjes dat een technische richting kiest alleen maar afgenomen. Alle projecten om meisjes voor techniek te interesseren ten spijt. Als je dan geen vrouwen aan je kunt binden, dan richt je je blik op andere bronnen, zou je denken. Maar ook als het gaat om de toegankelijkheid van allochtonen en ouderen op de arbeidsmarkt blijkt ondernemend Nederland de voordelen van culturele diversiteit en de ervaring van oudere werknemers niet te omarmen. Veel werkgevers zijn nog altijd op zoek naar de laatste, goed opgeleide blanke man tussen de dertig en veertig en gaan voorbij aan de innovatieve stimulans die het werken met mensen met verschillende achtergronden kan opleveren.

facebook