Richard Krajicek: topondernemen zwaarder
01-09-2006 | Auteur: Rita Jager | Beeld: Ton Zonneveld
“Toen hij met een elleboogblessure kampte, kwam hij in het MRI Centrum als patiënt,” herinnert die zich.
Topmanagers vergelijken zich graag met topsporters. Je hebt wel eens gezegd dat topsport toch iets anders is dan topondernemen.
“Waarom zeggen ze dat nou altijd, dacht ik voorheen. Andersom wordt dat nooit gezegd - ik heb nog nooit een topsporter ontmoet die zei dat wat hij doet wel topondernemen lijkt. Ik ben de laatste tijd van mening veranderd en zelfs naar de andere kant doorgeslagen. Topondernemen is eigenlijk zwaarder, omdat je veel meer verantwoordelijkheden hebt. Bij een topsporter ligt de piekstress veel hoger, dat wil zeggen: de opgebouwde spanning voor een wedstrijd. Die tien minuten kunnen heel erg zijn. Maar als je het als topondernemer niet goed doet, tref je veel meer mensen. Door schandalen zoals bij Enron en Worldcom zijn duizenden werknemers hun baan en hun pensioen kwijt. En achter iedere werknemer zit vaak weer een heel drama vanwege gezinnen met kinderen en huizen. Dus de verantwoordelijkheid van een topondernemer is vele malen groter. Daarom denk ik dat topondernemen zwaarder is dan topsport.”
Wat zou jij je kinderen adviseren, topsport of topondernemen?
“Daar sta ik niet al te veel bij stil. Ik vind het belangrijk dat ze sporten en dat ze achter hun keuzes staan. Ambitie is belangrijk, maar of ze nou ambitieus zijn om sporter te worden, of op school, of als kunstenaar, dat maakt niet uit. Het is een cliché, maar je leeft maar één keer. Er is niks erger dan dat je terugkijkt als je vijftig bent en denkt: ik had eigenlijk op mijn twintigste een andere keuze moeten maken.”
Naast het werk dat hij doet voor het toernooi en de bank, geeft hij lezingen voor het bedrijfsleven over ambitie, zit in het bestuur van de tennisbond KNLTB en speelt drie à vier keer per jaar een seniorentennistoernooi. Verder houdt hij zich bezig met zijn eigen stichting, de Richard Krajicek Foundation, die hij oprichtte in 1997 toen hij constateerde dat kinderen in achterstandswijken nauwelijks sporten.
“Daar stop ik veel tijd in, zeker nu het zo goed gaat. Dit jaar gaan we vijftien playgrounds openen en ik zal bij veel van deze openingen aanwezig zijn.”
Waarom de Richard Krajicek Foundation?
“Voor mij was het heel normaal om te sporten in mijn jeugd, maar voor veel kinderen in achterstandswijken is dat niet vanzelfsprekend. Dat is ergens ook wel logisch, als je prioriteiten liggen bij een dak boven je hoofd, kleren, eten, naar school gaan en medische zorg. Er zijn ook weinig sportfaciliteiten in die wijken. Vaak moeten kinderen ergens anders naartoe om te gaan sporten en dat is een sociale drempel, want de kinderen daar kennen ze niet. Dus hebben we besloten om de sport naar de kinderen te brengen. Dat doen we door middel van het ombouwen van pleintjes tot speel- en sportveldjes waar je kan voetballen, tennissen en basketballen. Ofwel: we leveren de hardware, inclusief de ballen, tennisrackets. Daarnaast verzorgen we de software, de menselijke kant, de begeleiding. Wij zorgen ervoor dat het veld altijd leeft, door de inzet van een sport- en spelleider die tennisles geeft en voetbaltraining. We zorgen voor evenementen, zoals toernooien. En we zorgen voor een toezichthouder, die het netjes houdt en iedereen aan de beurt laat. Als je niet goed toezicht houdt, neemt voor je het weet de zestienjarige jeugd zo’n pleintje over en heb je er nog niks aan.”
Waar ligt bij jullie de nadruk, bij de playgrounds of bij de begeleiding?
“Voor ons is de software eigenlijk waar het om draait. Niet alleen de begeleiding, maar ook kennis en onderzoek. Het is belangrijk om echt een autoriteit te worden als het gaat om sport en achterstandswijken. We hebben nu een handboek gemaakt, waarin staat hoe je een succesvolle playground moet inrichten, hoe je omgaat met problemen, wat je doet bij vechtpartijen. En we zijn bezig begeleiders zover te krijgen dat ze ons via onze website informeren. Hun kennis leveren dus. We zijn verder ook bezig met een leerstoel sporten en achterstandswijken, we werken met stagiaires van het ROC en willen daar graag een vak organiseren van sport- en spelleider, zodat je RKF-gecertificeerd playground-begeleider kunt worden.”
Van welke opleidingen komen de mensen op de playgrounds? Het Cios?
“Mensen van het Cios zijn duur. Die zetten we alleen in om de boel aan te sturen. We werken vooral met mensen van het ROC. En we werken ook met jongeren die op onze playground zijn opgegroeid. Twee jongens zeiden een paar jaar geleden: we vinden tennis leuk, daar willen we mee door, alleen niet als prof maar als tennisleraar. Wij hebben hun opleiding betaald en die jongeren geven nu les op de playground. Zij genieten respect, omdat ze uit de buurt komen. Dat gaat bij wijze van spreken zonder dat ze dat door hebben. ABN Amro heeft nu ook gezien hoe goed dit werkt en gaat de komende drie jaar studiebeurzen voor een aantal jongeren beschikbaar stellen. En dat is mooi, want uiteindelijk willen wij deze kinderen een betere kans geven in de maatschappij.”
In tennis is succes hebben een belangrijke drive. Is dat nu ook weer een motivatie in je leven?
“Uiteindelijk doe ik nu vooral dingen die ik leuk vind. Ik heb zoveel stress gehad, ik ben zo hard bezig geweest met mezelf. Ik tennis al vanaf mijn derde jaar. Als je na dertig jaar stopt, is dat raar. Omdat ik enige financiële armslag had, kon ik rustig de tijd nemen om te bekijken wat ik wilde. Ik zocht vooral een uitdaging, maar wel een die dicht bij mij lag. Toernooidirecteur is iets nieuws, maar het is toch tennis. En het werk voor de foundation is iets totaal anders, dat zie ik als een mooie manier om mijn steentje bij te dragen aan de maatschappij.”
Wat heb je van topsport geleerd en wat zijn karaktereigenschappen die je nu weer goed kunt gebruiken?
“Een van de belangrijkste dingen is je beperkingen kennen. Je moet ook je sterke kanten kennen, maar belangrijker zijn je beperkingen. In de sport word je met je neus op de feiten gedrukt. Je kunt bijvoorbeeld wel denken dat je een goede backhand hebt, zoals ik dacht. Maar dat hoeft nog niet waar te zijn. Ik won er bijvoorbeeld geen partijen mee. Mijn service was mijn sterke punt, mijn forehand was mijn sterke punt en ik moest veel naar het net. Ik kon wel achterin blijven, maar daar had ik niks aan. Want deed ik dat en sloeg ik te veel backhand, dan verloor ik wedstrijden. Je mag je beperkingen gerust maskeren of camoufleren, dat deed ik ook. Ik sloeg vaak forehand uit de backhandhoek, ik liep zogezegd om mijn backhand heen. Je doet alles om te winnen. Volgens mij ook in een bedrijf.”
Wat zijn jouw beperkingen in je nieuwe carrière?
“Als ik kijk naar het tennistoernooi dan zijn mijn sterke punten dat ik veel weet van de spelers en hoe zij zich voelen. En ik weet ook wel redelijk wat van marketing. Ofwel: hoe het toernooi extra onder de aandacht kan komen. Ook al voel ik me daar geen autoriteit in. Ik heb in de twintig jaar dat ik speelde vrij veel opgepikt van andere toernooien, hoe zij dat deden. Ik weet ook behoorlijk goed hoe je om moet gaan met de media, de spelers, de ATP, dat is de vakbond en organisator. Ik weet dat dat mijn sterke punten zijn en daar focus ik op. Maar het opbouwen van het VIP-dorp of de tribunes, of het hele operationele traject, daar weet ik nul van en daar bemoei ik me niet mee.”
En sponsorwerving?
“Sponsorwerving werd altijd voor mij gedaan. Ik weet niet of ik daar heel sterk in ben. Als iemand naar mij toekomt, dan kan ik hem of haar goed te woord staan, maar actief werven, is een ander verhaal.”
Je hebt nu drie toernooien achter de rug als directeur. Hoe succesvol ben je geweest?
“Toen ik kwam, hadden ze net de ergste dip gehad in jaren, met 85 duizend bezoekers. Dat had ook te maken met het feit dat de vorige toernooidirecteur, Wim Buitendijk, net was overleden. Er moest iets gebeuren. Eén ding was mijn aanstelling, maar ze hebben in datzelfde jaar ook enkele zaken anders aangepakt. Naast het VIP-dorp hebben ze een tennisplaza gecreëerd met veertig tot vijftig winkeltjes waar je van alles kan kopen, van tenniskleding tot horloges. En er is een grote bar. Dus als er niet leuk wordt gespeeld, kunnen mensen daarheen. Dat geeft meer een dagjes-uitgevoel. In mijn eerste jaar, 2004, is het bezoekersaantal van het toernooi voor het eerst in de geschiedenis over de honderdduizend gegaan. Dat hebben we tot nu toe elk jaar nog gehaald. Dus over succes gesproken: het bezoekersaantal was goed. Verder moet je de waarde berekenen voor de sponsor, en die was ook gestegen doordat er veel meer aandacht was voor het toernooi. Mijn aanstelling was gewoon een perfecte timing. Een groot gedeelte van de organisatie was al goed. Ik ga dat succes niet helemaal op mijzelf toeschrijven. Ik heb daar wel een aandeel in gehad en dat is fijn. Het is fijn om succes te hebben.”
Zijn er ambities waarvan je achteraf zegt dat je ze eigenlijk anders had gewild?
“Wat ik wilde, is allemaal uitgekomen. Het zou veel interessanter zijn geweest als ik op mijn twintigste niet was doorgebroken. Wat had ik dan gedaan? Kijk, in het tennis kun je altijd wel wat verdienen, je speelt een beetje competitie, doet wat geldtoernooitjes en tot je dertigste lukt het wel om daar een boterham uit te halen. Maar daarmee kom je nergens. Ik had mezelf drie tot vier jaar gegeven om te weten te komen dat ik goed zou worden. Het mooiste zou zijn als ik dan al was doorgebroken. Dat is gebeurd, maar als het anders was gegaan, had ik keuzes moeten maken. Ik had het vwo afgemaakt en was daarna naar de universiteit of het hbo gegaan. Maar ik denk dat je hoe dan ook achter je keuze moet staan.”
Je geeft ook lezingen over ambitie. Je had hier moeite mee maar gaf niet op.
“Ik heb nul moeite met interviews, ik ben dat gewend. Zowel voor televisie als voor een zaal vol mensen. Maar uit mezelf praten voor een zaal vind ik dat lastig. Zo’n verhaal moet je voorbereiden, dat is heel anders. De Amerikaanse komiek Jerry Seinfeld zegt dat de grootste angst van mensen is om te spreken in het openbaar en dat pas daarna de angst voor de dood komt. Dus als je een begrafenis hebt, is degene die de grafrede houdt er eigenlijk slechter aan toe dan degene die in de kist ligt. Ik heb nu wel geleerd om voor een zaal te praten. Het is nu alsof die mensen met mij in gesprek zijn. Ze zeggen alleen niets terug.”
Ben je gecoacht in het geven van lezingen?
“ABN Amro heeft geregeld dat ik begeleiding kreeg van een coach. Die heeft een paar sessies met me gedaan en is ook een keer meegegaan naar een lezing. De lezing gaat over mijn leven. Hoe ik ben omgegaan met succes, tegenslagen, blessures en spanningen. Ik vertel hoe ik het ervaren heb, het is een mooi persoonlijk verhaal en mensen pikken er altijd wel wat uit. De lezingen duren veertig minuten en daarna is er een rondje vraag-antwoord. Als ik morgen een lezing zou moeten doen, zou ik ‘m vanavond een paar keer doorlezen. Meer niet.”