Van Leer Groep: Waken voor arrogantie
Wie het onopvallende kantoorpand van de Van Leer Foundation in Amstelveen binnenstapt, wordt meteen in de ogen gekeken door de in 1996 overleden Oscar van Leer, de zoon van Nederlands belangrijkste filantroop ooit - volgens FM, blad voor goede doelen - Bernard van Leer die na de dood van zijn vader het beheer van de stichting op zich nam. De zwart-wit foto hangt op ooghoogte bij de ingang en is niet groter dan veertig bij dertig centimeter.
Even verderop aan de muur hangt een dankbetuiging van voormalig Israëlische premier Benjamin Netanyahu. Naast het helpen van kinderen in de leeftijd van nul tot acht jaar, is een van de doelstellingen van de stichting namelijk om een bijdrage te leveren aan een democratische en vreedzame leefomgeving voor de joodse gemeenschap in Israël. Al met al een bescheiden verzameling muurdecoratie die illustratief is voor de wijze waarop de Van Leer-familie opereerde. Niet jezelf in de spotlight zetten, maar vooral ook oog hebben voor de noden van anderen.
En als er iemand in Nederland is geweest die wat dit betreft de daad bij het woord voegde, was het wel Bernard van Leer. Hij liet na zijn dood in 1958 - in overeenstemming met zijn vrouw en zonen Oscar en Wim - zijn hele vermogen na aan de door hem opgerichte stichting. “Hij was er namelijk van overtuigd dat kinderen al hun creativiteit verliezen zodra ze grote sommen geld tot hun beschikking krijgen”, vertelt Rien van Gendt die al bijna twintig jaar executive director is van de Van Leer Foundation.
Van Gendt heeft zelf inmiddels ook behoorlijk naam verworven binnen de wereld van filantropie. Een jaar geleden werd hij door de Council of Foundations uitgeroepen tot ‘2005 Distinguished Grant-maker’, een titel die tot dan toe was voorbehouden aan Amerikaanse weldoeners.
Bent u trots op deze onderscheiding?
“Normaal gesproken ben ik niet zo gevoelig voor onderscheidingen. Maar ik ben wel degelijk blij mee deze titel. Ik heb in de loop der jaren veel geïnvesteerd in het tot stand brengen van transatlantische relaties om gezamenlijk een betere kwaliteit van hulp te kunnen bieden. Op deze manier worden de inspanningen in de schijnwerpers gezet en wordt het belang van dit soort relaties erkend.”
Wat is precies het belang van transatlantische relaties voor de filantropie?
“Kruisbestuiving. De Verenigde Staten is van oudsher een land waarin bedrijven en welgestelde families geld doneren aan goede doelen. Dat heeft alles te maken met het feit dat de Amerikaanse overheid filantropische initiatieven veel meer overlaat aan de burgers zelf. In Nederland begint de overheid zich wat dat betreft nu een beetje terug te trekken, maar zij trok dit soort taken in het verleden altijd naar zich toe. Wij zijn hier dus lang niet zo gewend om te geven als de Amerikanen dat zijn. Dat betekent dus ook dat we nog veel van de Amerikanen kunnen leren. Maar omgekeerd kunnen zij ook van ons leren. We mogen het vak dan nog niet zo lang verstaan, maar we zijn wel veel meer gewend aan diversiteit. En daar zijn de Amerikanen weer minder goed in. Zij zijn gewend één oplossing te bedenken en deze toe te passen over de hele wereld. Wij Europeanen weten dat dit vaak niet werkt en dat je beter rekening kunt houden met culturele verschillen en lokale wensen. We moeten dus vooral de krachten bundelen.”
Filantropie is een vak, zegt u...
“Ja. Het gaat om veel meer dan het uitschrijven van een cheque alleen. De cheque vormt niet meer dan een instrument die je inzet om een strategie te realiseren. Want waaraan geef je je geld? Hoe evalueer je wat er mee gebeurt? En hoe weet je of jouw donaties het gewenste resultaat hebben? Geld geven is net zo moeilijk als het verdienen.”
Hoe ziet de geefcultuur in het bedrijfsleven er uit?
“Het huidige geven berust op een ander gedachtengoed dan bijvoorbeeld dat van Bernard van Leer. Hij onterfde niet alleen zijn twee kinderen, maar bracht ook nog eens een waterscheiding aan tussen hetgeen zijn bedrijf deed en hetgeen de stichting mocht doen met de inkomsten ervan. Hij was een groot voorstander van zuiverheid en integriteit. Stichtingzaken mochten niet gemengd worden met bedrijfsaangelegenheden. Met andere woorden: als de Van Leer Foundation een goed doel hielp, mocht dit niet worden aangewend ten behoeve van bijvoorbeeld marketingactiviteiten voor de onderneming zelf. Daar stond ongeveer de doodstraf op. Dat was filantropie in de puurste zin van het woord. En deze vorm van filantropie kom je vandaag de dag zelden tegen. Bedrijven zijn weliswaar steeds meer maatschappelijk verantwoord bezig, maar bijna nooit zonder eigenbelang. En begrijp me niet verkeerd. Dat is niet per definitie een slechte zaak.”
Wat doen bedrijven die geven fout?
“Er zijn maar weinig organisaties die echt hun oor te luister leggen en daadwerkelijk onderzoeken wat die andere kant precies nodig heeft. Vaak hebben we daar zelf al ideeën over en oplossingen voor bedacht zonder dat we de klant daarover hebben geraadpleegd.”
Met ‘klant’ bedoelt u de hulpbehoevende?
“Inderdaad. We moeten niet denken dat wij het beter weten omdat wij over het geld beschikken, of dat de andere partij allang blij mag zijn dat we wat doen. Dat is denken op basis van ongelijkwaardigheid, terwijl wij ze net zo hard nodig hebben als zij ons. Wij hebben immers kennis, informatie en inspanning nodig van de andere partij om problemen in de wereld op te kunnen lossen die aanvankelijk misschien nog ver van ons af staan, maar die evengoed ons probleem kunnen worden. Denk aan aids. We hebben elkaar kortom nodig om die problemen te lijf te gaan. En dus zouden we mensen die hulp kunnen gebruiken veel meer moeten beschouwen als klanten en dus ook vaker klantenonderzoeken moeten uitvoeren.”
Wat vormt een van de belangrijkste valkuilen voor ‘nieuwe gevers’?
“Het feit dat veel bedrijven vooral geïnteresseerd zijn in snelle resultaten. Veelal zijn ze meer geïnteresseerd in wat ze op het eerste gezicht bereiken, dan dat de bedrijven kijken naar de daadwerkelijke impact van hun inspanningen. Een bedrijf mag dan trots zijn op het feit dat het in een paar jaar tijd tweeduizend bibliotheken heeft geopend in Afrika en Azië, maar veel relevanter zou zijn wat de impact is van deze actie op de bevolking. Gaan kinderen hierdoor inderdaad meer lezen? Verhoogt de aanwezigheid van de bibliotheken daadwerkelijk hun cognitieve intelligentie? Kortom, bedrijven moeten leren om geduldig te zijn zodat organische groei kan ontstaan. Alleen dan kun je succesvol hulp bieden. Kijk dus goed naar welke initiatieven en bewegingen er op lokale schaal ontstaan en probeer daarbij aansluiting te vinden. Dat werkt beter dan in het wilde weg, en vanuit een eigen gedachtegang, zelf wat oplossingen te bedenken en op te leggen.”
Kunt u een voorbeeld noemen van een project van de Van Leer Foundation waarop u trots bent?
“Bijvoorbeeld een project in Colombia. We hebben daar opvangfaciliteiten gecreëerd voor peuters. En dan heb ik het niet over een peuter- of kleuterschool. We hebben moeders die toch al kinderen thuis hadden, gevraagd nog eens vier kinderen in huis te nemen. Dit stelt de andere moeders in staat om te gaan werken. Vervolgens hebben we aan studenten psychologie van de naburige universiteit gevraagd deze ‘opvangmoeders’ te trainen in het stimuleren van jonge kinderen. Op die manier vindt van allerlei kanten kruisbestuiving plaats. Inmiddels zijn op deze manier in Colombia honderdduizenden kinderen geholpen.”
Dit lijkt niet bepaald een duur project.
“Nee. En dat is het hem precies. Goede hulp hoeft niet altijd duur te zijn. Sterker nog. Wij zoeken altijd bewust naar projecten waaraan lage kosten zijn verbonden. Giften van bedrijfsleven en overheden moeten geen communicerende vaten worden. Wij hebben een vermogen van 750 miljoen euro en hebben ons ten doel gesteld om daarvan jaarlijks vier en een half procent te besteden aan goede doelen. Maar dat geld hoeft natuurlijk niet op. Dat is niet waar het om gaat. Houd het zo goedkoop mogelijk, zo luidt mijn motto. Al was het alleen al omdat je niet tot in het oneindige geld kunt geven en de mensen ook verder moeten nadat je je hebt teruggetrokken."
Wat is uw grootste wens voor de komende jaren?
“Dat er een evenwichtige relatie ontstaat tussen dat wat de overheid geeft aan goede doelen en dat wat het bedrijfsleven doet. Het moet niet zo zijn dat nu bedrijven meer geld over hebben voor goede doelen, de overheid zich verder gaat terugtrekken. Het gevaar is dat we doorslaan naar die richting, maar het moeten geen communicerende vaten worden.”
Ligt u wel eens ergens wakker van?
“Ik lig wel eens wakker van de problemen waar we met zijn allen mee te maken hebben sinds de aanslagen op elf september. Religieuze intolerantie, zeg maar. Dat is een gigantisch probleem dat we eigenlijk nog niet goed in kaart hebben gebracht. We zijn ook hierbij snel geneigd om maar met oplossingen te komen en er labels op te plakken. Daar redden we het echt niet mee, want we weten eigenlijk nauwelijks wat er allemaal speelt en wat nu precies de oorzaak is van alle onvredes. Die heeft waarschijnlijk veel meer te maken met een gevoel van verlies van identiteit, dan met wat er in de koran staat. Maar dat het complexe materie is, is zeker. Daar lig ik wakker van. Filantropische instellingen zouden veel meer tijd en geld moeten steken in het in kaart brengen van het probleem dan zich te laten verleiden tot het aangaan van fragmentarische projecten. Maar je begrijpt, dat kost meer tijd en laat niet snel resultaten zien.”