Hoe duurzaam bent u echt?
Eerst even een misverstand uit de wereld helpen. Duurzaam ondernemen is niet hetzelfde als zorg voor het milieu. Het gaat ook over sociaal ondernemen en personeelsbeleid. Erkenning van vakbonden, verbod op kinderarbeid, maar ook diversiteit binnen organisaties en goede arbeidsomstandigheden worden als duurzaam gezien. Vandaar dat ook vaak gesproken wordt over maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO), een term die de lading beter dekt. Dat geldt ook voor het Engelse triple P, oftewel people, planet en profit.
Kort na de Al Gore-documentaire ‘An inconvenient truth' volgde de uitzending van Zembla over het beleggingsgedrag van banken en pensioenfondsen in clusterbommen, die de aandacht voor de maatschappelijke verantwoordelijkheid van bedrijven een forse impuls gaf. Zo neemt pensioenfonds PGGM zijn hele portefeuille onder de loep en zal het slecht presterende bedrijven op MVO-gebied de wacht aanzeggen. En duurzaam sparen groeit als kool, naar elf miljard euro in 2006 en waarschijnlijk vijftien miljard euro in 2007. Vooral duurzaamheidsbanken ASN en Triodos mogen zich in een grote belangstelling verheugen.
Bedrijven realiseren zich dat ze iets met duurzaamheid moeten doen. Zeker de grote ondernemingen en financiële instellingen kunnen het zich niet meer veroorloven het onderwerp te laten lig-gen. Het aantal jaarverslagen over dit onderwerp neemt dan ook snel toe. "Van de vijftig grootste beursgenoteerde bedrijven maakt nu ongeveer de helft een duurzaamheidsverslag. Twee jaar geleden waren dat er maar tien", zegt Ernst van Weperen van de Vereniging van Beleggers voor Duurzame Ontwikkeling (VBDO).
Verschil tussen woord en daad
Toch heeft het bedrijfsleven nog een lange weg te gaan, zo blijkt uit recent onderzoek van Nyenrode en Het Financieele Dagblad onder vijfhonderd managers en ondernemers. Slechts 36 procent ziet het belang van duurzaam ondernemen voor het eigen bedrijf in. De rest weet het niet of is ervan overtuigd dat het geen relevantie heeft. En gevraagd naar maatschappelijke vraagstukken die relevant voor de onderneming zijn, rolt er een top10 uit waar kwaliteit van de arbeid en innovatie bovenaan staan, maar klimaatverandering, energieverbruik en ruimtegebruik onderaan. De respondenten denken ook dat duurzaam ondernemen vooral goed is voor het imago en waarde heeft voor klanten en afnemers, maar niet voor de eigen medewerkers of aandeelhouders.
"De cijfers houden inderdaad niet over", constateert hoogleraar Duurzaamheid, Innovatie en Leiderschap Johan Wempe van Nyenrode, die het onderzoek heeft uitgevoerd. "Wel merken we dat het onderwerp steeds meer begint te leven. Ondernemers beseffen dat duurzaam ondernemen meer is dan een mooie code of een jaarverslag, het vergt echt wat van de bedrijfsvoering. Ze hebben echter geen idee hoe ze dat aan moeten pakken. Er is geen instrumentarium voor. Dat geldt vooral voor kleinere ondernemingen."
Maar ook bij het grootbedrijf is een groot verschil tussen woord en daad, meent Wempe. "Op centraal niveau is men zich bewust van het belang van duurzaam ondernemen. Afdelingen communicatie zijn gespecialiseerd in het verkopen van het duurzaamheidsbeleid van de onderneming. Er worden mooie jaarverslagen geproduceerd en contacten onderhouden met stakeholders. Maar op lokaal niveau weten managers niet wat ze ermee aan moeten. Zij worden afgerekend op kostenplaatjes en targets die ze moeten halen. Voor hen is duurzaamheid vooral kostenverhogend."
" Op lokaal niveau weten managers niet wat ze ermee aan moeten"
De problemen bij het lokale management roepen ook de vraag op hoe betrouwbaar de duurzaamheidsverslagen van ondernemingen zijn. Want het zijn immers diezelfde lokale managers die moeten rapporteren aan hun bazen over MVO. Dat gebeurt aan de hand van allerlei gedragscodes en certificeringsinstrumenten. En daarvan zijn er nogal wat. Zo zijn er tal van organisaties die ieder een eigen gedragscode hebben, bijvoorbeeld over een rechtvaardige beloning en eerlijke handel. En ook voor certificaten moet heel wat worden ingevuld. Een bedrijf als TNT werkt met Investors in People (persoonlijke groei van medewerkers), ISO 9001 (kwaliteitsmanagement), ISO 14001 (milieumanagement), OHSAS 18001 (bedrijfsgezondheid en veiligheid), en SA 8000 (duurzaam ondernemen). Bovendien moet niet alleen aan de eigen baas worden gerapporteerd, maar ook aan allerlei externe instanties.
De Amerikaanse wetenschappers Aaron Chatterji en David Levine laten weinig heel van de duurzaamheidsverslagen. In een artikel met de veelzeggende titel ‘Breaking down the wall of codes' in de California Management Review stellen ze dat lokale managers jaarlijks soms duizenden pagina's moeten doorploegen om overal aan te voldoen. Dat kost tijd en geld. Gevolg: rapporten worden onvolledig, onnauwkeurig of helemaal niet ingevuld. In veel gevallen is de respons minder dan twintig procent, waardoor de bedrijfsgegevens onbetrouwbaar zijn. Daarbij komt ook nog dat verschillende managers dezelfde situatie verschillend kunnen beoordelen. Gebleken is dat managers al niet eenduidig antwoorden op de eenvoudige vraag of er een formele test is voordat een werknemer wordt aangenomen. Dat belooft niet veel goeds voor onderwerpen als milieuschade, mensenrechten en gelijke kansen, want die zijn een stuk lastiger te beantwoorden, aldus Chatterji en Levine.
Luizen in de pels
Er kan dus nogal wat lucht zitten tussen mooie woorden in de duurzaamheidsverslagen en de praktijk. Vooral non-gouvernementele organisaties (NGO's) zijn vaak een luis in de pels van bedrijven. Zo heeft Milieudefensie ontdekt dat de Rabobank financier is van palmoliebedrijf Wilmar, dat in Indonesië verantwoordelijk is voor de illegale kap van bossen, illegale productie van palmolie en andere wetsovertredingen. Dat terwijl de bank in haar MVO-jaarverslag een mooi verhaal heeft staan over duurzame winning van palmolie en een actieve rol wil spelen in de Roundtable on Sustainable Palm Oil, een internationaal platform dat duurzamere productie van palmolie beoogt. En NGO Fairfood heeft ontdekt dat de Eko-keurmerken van producten in de winkelschappen geen garanties bieden tegen kinder- en slavenarbeid.
"Bedrijven kunnen van alles rapporteren, maar het moet ook controleerbaar zijn. Daar spelen NGO's een belangrijke rol in", zegt coördinator Joris Oldenziel van het MVO Platform, waarin 35 NGO's zijn verzameld. Zelf is hij namens de Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen (SOMO) betrokken geweest bij een onderzoek naar Ikea, dat op centraal niveau echt werk wil maken van duurzaamheid. Zo is het concern tot verbazing van de vakbonden zelf met voorstellen gekomen voor een ‘groene' cao. Het gaat onder meer om goedkope leningen voor werknemers die een zuinige auto willen kopen en vergoedingen voor degenen die hun dieselauto voorzien van een roetfilter. Maar op decentraal niveau laat het bedrijf nogal wat steekjes vallen. Oldenziel: "Ikea heeft een eigen code en een monitoring system om te kijken of iedereen zich aan die code houdt. Twee jaar geleden hebben we negen fabrieken bezocht. Daar bleek dat de code geschonden werd. Onlangs zijn we weer bij dezelfde fabrieken langsgegaan, en nog steeds waren er schendingen van de eigen code. Er gaat daar dus iets behoorlijk mis."
Wempe van Nyenrode is niet verbaasd dat de dagelijkse lokale praktijk afwijkt van het beleid op centraal niveau. "Om de efficiency te vergroten, zijn bedrijven zich gaan opdelen in steeds kleinere eenheden. Dat is volkomen doorgeslagen. Het is daardoor niet meer mogelijk grote onderwerpen als duurzaamheid te behandelen. Dat vereist namelijk samenwerking. Niet alleen tussen afdelingen en vestigingen, maar ook met overheden en NGO's. Te kleine eenheden zijn daar niet toe in staat. Des te meer, omdat die eenheden ook nog eens geconfronteerd worden met druk om op korte termijn resultaten te behalen. Als je echt een duurzaam beleid wilt voeren, zul je het tot de kern van het bedrijfsbeleid moeten maken en de organisatie anders moeten inrichten. Je moet voorwaarden scheppen om de samenwerking van de unit binnen en buiten het bedrijf gestalte te geven. Anders komt duurzaamheid op lokaal niveau niet van de grond, alle mooie woorden van de raad van bestuur ten spijt."
Twijfels over richtlijnen
De rapportages over duurzaamheid komen niet zomaar tot stand. Verschillende organisaties hebben richtlijnen opgesteld, waarin procedures en gedragscodes staan beschreven. De bekendste zijn de Richtlijnen voor duurzaamheidsverslaggeving van het Global Reporting Initiative, die inmiddels door zo'n duizend ondernemingen in zestig landen worden gebruikt. Het is een vijftig pagina's tellend document, waarin precies staat aangegeven hoe ondernemingen moeten opereren. "Het GRI verslaggevingsraamwerk moet een algemeen aanvaard systeem bieden voor verslaggeving over de economische, milieugerelateerde en sociale prestaties van een organisatie. Het systeem bestaat uit de richtlijnen voor duurzaamheidsverslaggeving, de indicatorprotocollen, technische protocollen en de sectorspecifieke richtlijnen", aldus het document.
Ook het Nederlandse bedrijfsleven rapporteert steeds meer volgens de richtlijnen van het GRI.
"We verwachten dat dit echt de standaard gaat worden", zegt Van Weperen van de VBDO. Hij beoordeelt de kwaliteit van de duurzaamheidsverslagen, en is niet ontevreden. "Het is niet realistisch om te denken dat grote beursgenoteerde ondernemingen honderd procent maatschappelijk verantwoord bezig zijn. Banken bijvoorbeeld hebben soms een portfolio van enkele duizenden ondernemingen waarin ze beleggen en andere multinationals werken vaak met een heleboel kleine toeleveranciers. Dan zal er best wel eens een keer wat fout gaan. Veel belangrijker is dat ondernemingen de intentie hebben om duurzaam te ondernemen en daar transparant in zijn. Daarin zien we veel vooruitgang." Van Weperen gelooft niet dat bedrijven de zaken te mooi voorstellen in hun verslagen. "Daar wordt zo doorheen geprikt. Bedrijven moeten doelstellingen formuleren en daar hun strategie op inrichten. Als ze dat niet doen, kunnen ze daarop worden aangesproken."
Er bestaan twijfels over de rapportages. Veel duurzaamheidsrichtlijnen kennen bijvoorbeeld indicatoren voor watergebruik. Dat gaat altijd in kubieke meters, terwijl als weinig water wordt gebruikt het wel zwaar kan worden vervuild en veel gebruikt water alleen als koeling kan dienen. Ook zijn er richtlijnen die het aantal vrouwen in de raad van bestuur hanteren als graadmeter voor diversiteitsbeleid. Maar het aantal vrouwen in de top zegt niets over kansen voor vrouwen in het bedrijf of gelijke beloning van mannen en vrouwen. Volgens Chatterji en Levine in ‘Breaking down the wall of codes' kun je dan ook nauwelijks waarde toekennen aan metingen van dit soort onderwerpen. Dat vindt ook Frank Jan de Graaf, lector International Business aan de Hanzehogeschool Groningen en adviseur verantwoord beleggen aan institutionele beleggers. "Een standaard zoals GRI kan helpen, maar het is onmogelijk aan de hand daarvan MVO te meten. Een bedrijf kan uitstoot aan schadelijke gassen hebben teruggebracht, maar wordt dan ook vermeld dat ze het afval nu in de grond stoppen? Dat is misschien nog wel veel schadelijker."
Je kunt volgens De Graaf geen standaardrichtlijnen loslaten op MVO. "Het zijn een soort checklists die aannemen dat op basis van een aantal indicatoren bedrijven te vergelijken zijn. Dit is niet zo. Terwijl voor een productiebedrijf CO2-uitstoot heel belangrijk kan zijn, heeft een bank minimale CO2-uitstoot. Toch kan een bank veel meer kwaad aanrichten, bijvoorbeeld door milieuvervuilende bedrijven te financieren."
Voorbeeldige managers
Nog problematischer zijn beursindexen voor duurzaamheid. Daar wordt namelijk niet alleen de duurzaamheid gemeten, maar wordt er ook een score aan toegekend. En er zijn nogal wat van die indexen. Elke index hanteert eigen criteria en gedragscodes voor duurzaamheid en wordt op een andere manier samengesteld. De belangrijkste is de Dow Jones Corporate Sustainability Index. Veel Nederlandse multinationals maken daar deel van uit, zoals ABN Amro, Akzo Nobel, DSM, Shell, TNT, Philips, Heineken, Reed Elsevier, ING en Unilever. Daar zijn ze apetrots op en vanzelfsprekend wordt dit ook breed uitgemeten in de communicatie. Want wie hierin wordt opgenomen, behoort op het gebied van duurzaamheid tot de top10 van de bedrijven in die sector. De Graaf ziet er niet zoveel heil in. "Het is onmogelijk de verschillende indicatoren ten opzichte van elkaar te wegen en daar een score aan toe te kennen. Je kunt milieubeleid niet vergelijken met diversiteitsbeleid."
In zijn proefschrift De bestuursstructuur en de maatschappelijke verantwoordelijkheid van ondernemingen betoogt De Graaf dat MVO het best is af te lezen aan de bestuursstructuur. De omgang met de verschillende belanghebbenden zegt iets over hoe je in de maatschappij staat. "Je kunt je afvragen of een onderneming die vooral de aandeelhouders pleziert door eigen aandelen in te kopen wel maatschappelijk verantwoord bezig is. Je had dat bedrag ook kunnen besteden aan duurzaamheid. Of kijk eens naar voor bedrijven die zich vestigen in belastingparadijzen of de omgang met de ondernemingsraad frustreren. Daarmee geven ze een signaal af. En wat te denken van topbestuurders die miljoenen pakken bij overnames? Die zeggen eigenlijk dat zoveel mogelijk geld verdienen het belangrijkste is in de maatschappij. Dat mag van mij, maar zeg dan niet dat het milieu en ethiek ook belangrijk zijn. Als dat zo was, waren die miljoenen wel anders besteed. Managers horen het goede voorbeeld te geven. Een redelijke beloning, een hybride auto en verantwoord energiegebruik laten zien dat hij het ook echt meent. Zonder goed voorbeeldgedrag kun je duurzaam ondernemen wel vergeten."
Meer engagement bij jongeren
Vijfhonderd managers en ondernemers deden mee met het onderzoek over duurzaam ondernemen door Nyenrode en Het Financieele Dagblad.
Het bleek dat vrouwen sociale thema's belangrijker vinden. Kwaliteit van de arbeid zet 42% van de vrouwen in hun top3 van maatschappelijke vraagstukken, bij de mannen is dat 37%. Bij gezond leven zijn die percentages 33 voor vrouwen en 20 voor mannen, en bij sociale zekerheid 31 respectievelijk 21. Anderzijds zien vrouwelijke managers en ondernemers minder in duurzaam ondernemen dan hun mannelijke collega's. Slechts 28% van de vrouwen tegen 38% van de mannen onderkent het belang van duurzaam ondernemen voor het eigen bedrijf.
Ook is er een aantal verschillen per leeftijdscategorie waar te nemen. Jongeren maken zich meer zorgen over kwaliteit van de arbeid (46% tegen 39% gemiddeld), duurzaam bouwen (19% tegen 10% gemiddeld), klimaatverandering (18% tegen 12% gemiddeld) en het buiten de top10 vallende thema mensenrech-ten (10% tegen 4% gemiddeld). Vergrijzing daarentegen baart vooral de oudere managers en ondernemers zorgen (29% tegen 17% gemiddeld).
Van de ondervraagde managers en ondernemers denkt 34% dat klanten en afnemers duurzaamheid in de toekomst mee zullen laten wegen in hun aankoopbeslissingen. Volgens 26% van de respondenten prikkelt duurzaam ondernemen tot innovatie. Jongere managers en ondernemers scoren hier met 38% duidelijk boven het gemiddelde. Ook is er een samenhang met de bedrijfsgrootte. Hoe meer werknemers in dienst, hoe groter de stimulans tot innovatie wordt geacht. Bij bedrijven met meer dan 250 werknemers ligt het percentage op 37.
Top10 maatschappelijke vraagstukken
Kwaliteit van de arbeid
Innovatie
Gezond leven
Sociale zekerheid
Mobiliteit en transport
Leiderschap
Vergrijzing
Arbeidsparticipatie
Klimaatverandering en energieverbruik
Ruimtegebruik/duurzaam bouwen