Peter de Wit, Shell Nederland: ‘We hebben hulp nodig van de overheid’

Peter de Wit, Shell Nederland: ‘We hebben hulp nodig van de overheid’
Sinds een jaar staat Peter de Wit aan het roer van Shell Nederland. In tijden waarin zorgen over de CO2-uitstoot, onderzoek naar nieuwe energievormen en discussies over het verband tussen hoge olieprijzen en de hoge winsten van Shell erg actueel zijn. Welke koers vaart hij in deze moeilijke maar ook zeer uitdagende tijden?
Uw carrière van bijna 38 jaar heeft u voor het grootste deel bij Shell doorgebracht en u bent niet de enige die het hier zo lang uithoudt. Wat veroorzaakt nou die uitzonderlijke loyaliteit?
“In zijn algemeenheid biedt het bedrijf je de mogelijkheid om veel van de wereld te zien. Bovendien is de energiebusiness erg interessant, met name nu. De zaken die nu actueel zijn en waar tot in de top van regeringen over gesproken wordt, zijn steeds vaker energie- en klimaatvraagstukken en daar zijn wij als Shell nauw bij betrokken. Wat mij persoonlijk betreft; voor mijn eerste baan bij Shell werd ik uitgestuurd naar Australië. Begin jaren zeventig zat je daarvoor nog twee dagen in het vliegtuig en eens in de twee jaar mocht je op verlof naar huis. Dat was voor mij een behoorlijke uitdaging. Maar Australië is een prachtig land. Ik heb er vijf jaar gezeten en heb er mijn Australische vrouw ontmoet. Toen ik 1990 ontslag had genomen om voor mezelf te beginnen, heb ik er weer 2,5 jaar gezeten. Maar de drang naar de internationale oliewereld was groot genoeg voor mij om weer terug te komen bij Shell.”

U was een zogenaamde boemerang medewerker; als die eenmaal terug is, blijft die ook op het nest.
“Voor mij gaat dat op ja, maar ook bij ons verandert er de laatste tijd wel veel. Steeds vaker komen mensen pas binnen als ze 35-40 zijn omdat we én steeds specialistischer kennis nodig hebben, én niet altijd meer de tijd hebben om iedereen daarvoor degelijk op te leiden. Het is steeds lastiger om mensen voor lange tijd te behouden. Maar over het algemeen blijven mensen hier nog steeds een behoorlijke tijd. Voor een Nederlander is Shell ook een bijzondere werkgever: het is een groot internationaal bedrijf, maar het hoofdkantoor staat in Nederland.”

U staat nu ruim een jaar aan het roer. Wat zijn voor belangrijke speerpunten voor u, zaken waarvan u bij uw aantreden zei: die wil ik bereiken?
“Ik vind dat de talentenaanvoer vanuit Nederland, de basis voor de toekomstige top in Shell, moet verbeteren. Als ik kijk naar potentiële kandidaten voor de raad van bestuur dan zie ik toch voornamelijk buitenlanders. Nederland speelt een grote rol binnen Shell. Van de 104.000 medewerkers wereldwijd in 110 landen, werkt ca.10 procent in of vanuit Nederland. De businessbijdrage ligt ook in die orde. Bovendien staan twee grote researchcenters in Nederland in Rijswijk en in Amsterdam en is onze organisatie de laatste jaren meer gecentraliseerd, wat veel hogere banen oplevert bij ons hoofdkantoor. Daar hebben we veel goede mensen nodig. Een belangrijke zorg is dat steeds minder Nederlanders een gedegen technologische opleiding volgen. Daar moeten we verandering in zien te brengen. Met vereende krachten en samen met andere bedrijven zijn we daar al mee bezig en we beginnen voorzichtig resultaat te boeken, maar het is moeilijk. In landen als bijvoorbeeld India staan duizenden goed geschoolde en ambitieuze ingenieurs te trappelen. Om daar verandering in aan te brengen zijn we bijvoorbeeld actief in het Jongeren- en Technologie Netwerk, Jet-Net, een samenwerkingsverband van bedrijfsleven, overheid en onderwijs. Ons personeel vertelt over de uitdagingen van technologie op scholen en probeert de jeugd daar enthousiast te maken om voor de techniek te kiezen. Daar komen hoopgevende resultaten uit voort.Daarnaast werken we bij Shell hard aan het slechten van zichtbare en onzichtbare barrières voor vrouwen om carrière te maken. We ondernemen bewuste acties om de instroom te vergroten en de vrouwen te behouden. Dat werpt zijn vruchten af. Zo hebben we wereldwijd nu bijna 13 procent vrouwen aan de top, tegen 7 procent in 2000. Ook hier kijken we in het bijzonder naar Nederlandse vrouwen.”

Duurzaam ondernemen is een belangrijk thema binnen uw organisatie en in uw werk. Wat verstaat u daar zelf onder?
“Wij leveren energie en zullen dat hopelijk ook in de toekomst nog lang blijven doen. Daarbij maken we keuzes waarbij we zowel economische, sociale als milieuaspecten meewegen. Die drie zijn erg belangrijk en wegen zwaar. Voor een nieuw project groen licht krijgt, moet het aan hoge eisen voldoen. Dat is een manier om niet alleen economisch rendabel te ondernemen, maar ook oog te houden voor het milieu en je sociale omgeving.”

Duurzaam ondernemen is per definitie iets van de lange adem. Tegelijkertijd is Shell een beursgenoteerd bedrijf en aandeelhouders willen op korte termijn goede resultaten zien. Hoe gaat u met dat spanningsveld om?
“Shell maakt uitstekende resultaten en kan dus uitstekend met dit spanningsveld overweg. Bij alle investeringen die we doen, en die zijn zeer substantieel, verwachten we in 2008 zo’n 36 miljard dollar te investeren. Daarbij houden we enerzijds rekening met de verwachtingen van onze investeerders. Anderzijds zorgen we er ook voor dat er voldoende toevoer blijft naar de energiemarkten en dat we onze strategie op koers houden.
De energiescenario’s van Shell moeten helpen om ons goed voor te bereiden op een duurzame toekomst. Vooral ons ‘Blueprints’ scenario biedt volgens ons het beste perspectief op een duurzame toekomst. Belangrijke aspecten van dat scenario zijn: energie-efficiency, het creëren van capaciteit voor opvang en opslag van CO2. Om die weg naar duurzaamheid te bereiken, doen we ook aanbevelingen aan overheden om tot een consistent beleid te komen. We geven prikkels voor CO2-opslag en opvang, overeenstemming over CO2-emissierechten, geloofwaardige doelstellingen voor duurzame energie en maatregelen voor efficiënte transportoplossingen.
Onze grote projecten hebben vaak een aanloopperiode van zo’n tien tot vijftien jaar. Van het moment dat we olie of gas vinden totdat we het aan de klant kunnen leveren. Om ook de aandeelhouders en analisten tevreden te houden zijn wij steeds bezig met de vraag hoe we nóg efficiënter, goedkoper en duurzamer kunnen werken. In Brunei ben ik betrokken geweest bij een LNG fabriek, die in 1973 is gebouwd en nog steeds functioneert. Die produceert op dit moment zo’n 40 procent meer dan de ontwerpcapaciteit. De afgelopen jaren weten we nog steeds de productie weer enkele procenten omhoog te krijgen, zonder dat we de capaciteit vergroot hebben. Dat bedoel ik met efficiency.”

Weet u dat spanningsveld goed op de buitenwacht over te brengen? Krijgt Shell, wat u betreft, de credits die ze verdient?
“Degenen die Shell goed volgen, weten dat we in de komende jaren streven naar een grote productieverhoging. Wij zijn met een aantal hele grote projecten bezig, waaronder het Sahkalin-project in Siberië en een Gas to Liquids project in Qatar. Samen met nog twee tot drie grote projecten gaan die rond 2010 hun eerste productie leveren. Dat zorgt voor een goede productiegroei die zal continueren, dus dat zullen de analisten meenemen in hun waardering, die nu overigens ook al goed is.”
Duurzaam ondernemen wordt vaak in één adem genoemd met het energievraagstuk. Vindt u dat terecht?
“Daar kun je inderdaad niet omheen. Kijk je bijvoorbeeld naar de CO2-uitstoot, een onderwerp waar onze industrie zich momenteel intensief mee bezighoudt, dan ziet iedereen dat we op een kritiek punt zijn aangeland. Als die uitstoot nog veel hoger wordt, heeft dat op de lange termijn serieuze consequenties voor het milieu. De komende dertig jaar zal de wereldwijde energiebehoefte verdubbelen en daarmee de CO2-uitstoot. Als we nú niets doen, hebben we over dertig, veertig jaar nog veel meer problemen. De energie-industrie zal snel met veranderingen moeten komen en daar werken we ook al aan, maar voor het invoeren daarvan hebben we de hulp nodig van de overheid. Er zijn duidelijke regels nodig zodat wij als industrie kunnen gaan investeren. En daar is de overheid in Brussel zowel als in Den Haag het mee eens.”

Het is op zich bijzonder dat een bedrijf de overheid expliciet vraagt om regulering. Waarom is dat voor u zo belangrijk?
“We zijn technisch gezien in staat om CO2 op te slaan in lege gasvelden. Maar CO2 stop je niet voor een paar jaar in de grond, dat doe je voor eeuwig en een bedrijf kan voor zo’n periode geen garanties geven. Daarom moet de overheid die taak op zich nemen.
Anderzijds moet iedereen zich realiseren dat het om een nieuwe technologie gaat die daardoor nog niet rendabel kan zijn. Om de eerste projecten op gang te helpen hebben we subsidies nodig. Het is belangrijk dat we ervaring opdoen en te weten komen hoe mensen in de buurt er op reageren. We moeten kijken hoe de regelgeving in elkaar steekt en de techniek verder ontwikkelen. In Barendrecht ligt bijvoorbeeld een leeg gasveld, waar we via een pijpleiding CO2 uit Pernis kunnen opslaan. Als je de industrie wilt stimuleren om daar in te investeren, dan moet je snel van start. Gelukkig snappen ze dat in Den Haag en wordt er hard aan gewerkt.”
Spelen er nog meer struikelpunten als het gaat om de ontwikkeling van CO2-opslag?
“Informatie is een belangrijke. Over het algemeen weet de Nederlandse bevolking erg weinig van CO2-opslag, hebben we gemerkt. Men denkt dat het gevaarlijk is, dat het om schadelijke stoffen gaat die als ze mochten ontsnappen grote schade kunnen aanrichten en dat is niet zo. Waar het om lege gasvelden gaat, is het zelfs een stuk veiliger dan het gas dat er voorheen in zat.
De eerste grote opslagprojecten zullen op z’n vroegst in 2015 koolstofdioxide opslaan. Maar als we niet eerst een kleinere proef bij Barendrecht kunnen starten, dan missen we de kans om op vele fronten ervaring op te doen en kan het nog zeker drie jaar langer duren. Daarom is haast geboden. De tijd dringt. Overigens dient er een verantwoorde prijs voor CO2 ontwikkeld te worden met CO2 trading systemen. Hiervoor moeten overheden wereldwijd kaders scheppen op een zogenaamde ‘level playing field’ basis, die moet resulteren in gelijkwaardige concurrentie posities voor Europese bedrijven.”

CO2-opslag is een nieuwe, veelbelovende technologie. Is Shell nog met andere, veelbelovende technologieën bezig?
“Wij concentreren ons met name op het gebied van biobrandstoffen. Er loopt een aantal grote research- en ontwikkelingsprojecten. Zo hebben we ons aandeel in het Canadese bedrijf Iogen onlangs verhoogd van 26,3 naar vijftig procent. Daar zijn we bezig met de verdere ontwikkeling van cellulose-ethanol. De Iogenbrandstof wordt onder andere gemaakt van stro, dat tot 90 procent minder CO uitstoot dan gewone benzine.
Een andere variant vindt plaats in Duitsland waar we met Choren bezig zijn met een bio-to-liquids demonstratie project, een proces dat lijkt op het gas-to-liquids project in Qatar, alleen gebruiken we in Duitsland niet aardgas maar hout als voedingsmateriaal. Het doel is dat we daar uiteindelijk diesel of kerosine uit destilleren.
In Hawaï zijn we bezig met algen. Daar doen we een aantal proeven met verschillende soorten algen om te zien welke de beste resultaten oplevert. Dat proces kent drie fasen: het kweken van de algen, het afvangen van de olie die er op groeit, dat is het moeilijkste deel, en tenslotte die olie omzetten in bruikbare brandstof.”

Shell is van oudsher sterk in het opboren, verkopen en distribueren van olie. Toch wordt er ook binnen uw bedrijf hard gewerkt aan vormen van alternatieve energie. Hoe belangrijk zijn die voor Shell? Komt er een moment dat de olie verdwijnt en de energie uit heel andere bronnen gewonnen wordt?
“Er zijn drie belangrijke feiten waar we de komende jaren niet omheen kunnen. Ten eerste neemt de groei in de vraag naar energie, die langzaam aan het verminderen was, weer heel sterk toe. Dat komt door de snelle economisch groei van onder andere India en China. Die vraag zal de komende pakweg dertig jaar wereldwijd verdubbelen. Het tweede is dat de reserves in de makkelijk ontginbare locaties langzaam opraken. We moeten dieper in de zee boren, of naar plaatsen als Alaska of Siberië gaan, of olie/gas in moeilijkere vormen ontginnen. Dat is duurder en het kost meer energie om die olie of dat gas uit de grond te krijgen.
We zitten nu in een overgangsfase, al is dat een hele lange. Op dit moment vormen alternatieve energiebronnen nog maar 1 of 2 procent van de totale energie, aan het eind van de eeuw zal dat naar verwachting 70-80 procent zijn. De vraag is: wat doen we in de tussentijd? In 2050 moeten we nog minstens de helft van de energie-behoefte halen uit fossiele energiebronnen, zoals gas, olie en kolen.
De technologie voor alternatieve vormen van energie, staat nog in de kinderschoenen. Daarom moeten we de komende dertig, veertig jaar efficiënter om gaan met de bestaande energie, waardoor de CO2-uitstoot zal verminderen. Verder moeten we aan de slag met het afvangen en opslaan ervan. Maar de echte winst moet komen uit alternatieve energiebronnen.
We investeren momenteel al serieus in windenergie, met name in de VS. Zonne-energie is in onze ogen nog niet ver genoeg om daar grote bedragen in te stoppen. Wij concentreren ons daarom op biobrandstoffen. We zijn de grootste distributeur van biobrandstof ter wereld en dat is ook logisch want we hebben overal een enorme infrastructuur van benzinestations en raffinaderijen. We produceren zelf nog niet, maar handelen wel in biobrandstoffen. Maar ook dat gaat veranderen. Kijk naar onze activiteiten met Iogen in Canada en andere voorbeelden die ik net noemde.”

“ De Nederlandse bevolking weet weinig van CO2-opslag”

Zou u pleiten voor een code voor Duurzaam Ondernemen à la Tabaksblat?
“Zeker. De overheid is daar al mee bezig en wij adviseren over de invulling daarvan. De meeste mensen binnen Shell leven met energie en daardoor met klimaatbeheersing en CO2. Daardoor zijn ze vaak zeer geneigd om daar mee aan de slag te gaan. Vanuit onze positie zien wij duidelijk wat er zou kunnen gebeuren. We zijn als industrie er ook medeverantwoordelijk voor en daarom zijn we zeer geïnteresseerd in oplossingen. Er bestaat binnen de maatschappij in het algemeen veel behoefte om de huidige problematiek uit te leggen. Steeds meer organisaties raken geïnteresseerd in de problematiek en wij zijn graag bereid onze kennis te delen.”

De financiële resultaten van Shell zijn de laatste tijd fantastisch, maar de gemiddelde automobilist die bij de pomp steeds meer moet afrekenen, begrijpt dat niet. Die denkt dat Shell zoveel verdient door die hoge benzineprijzen.
“Onze goede cijfers zijn voor een groot deel het gevolg van de hoge olieprijs. Aan de andere kant is het belangrijk om te realiseren dat de kosten voor de investeringen geweldig omhoog zijn gegaan. Onze winst maken wij met name in de upstreamkant; met de winning en verkoop van olie. Aan de downstreamkant, raffinage, chemicals, marketing en benzineverkoop, ligt dat een stuk lager. De verkoop van benzine aan de pomp levert ons maar 1 tot 2 cent per liter op. Ongeveer tweederde van die prijs bestaat uit belastingen. Dat is een politieke beslissing, daar kunnen wij niet veel aan doen. Maar u heeft gelijk, een grote groep autorijders weet dat niet, of wil dat niet weten. Daar is voor ons nog een belangrijke taak weggelegd.”

Lees ook:
>
facebook