Ivo Opstelten interviewt Emily Ansenk, directeur Kunsthal
15-12-2008 | Auteur: Koen van Santvoord | Beeld: Mark van den Brink | Interview: Ivo Opstelten
“Dit is dus de directiekamer...”, zegt Ivo Opstelten enigszins verrast als hij de kamer van Emily Ansenk in de Kunsthal betreedt. Hier geen lambriseringen, klassieke schilderijen en luxe fauteuils zoals op zijn eigen werkkamer in het Rotterdamse stadhuis, maar een bescheiden ruimte met een eenvoudige tafel en dito stoelen. Vrijwel al het geld, zou Ansenk later zeggen, gaat naar de tentoonstellingen, niet naar interne zaken. Vandaar.
Opstelten is tot eind van dit jaar burgemeester van Rotterdam. Noodzakelijk voor zijn werk is het niet, maar toch wil hij graag nog even kennismaken met de 38-jarige Ansenk. “De Kunsthal is een toonaangevend instituut in onze stad”, legt hij uit. “De directeur van de Kunsthal bekleedt daarom een belangrijke positie. Ik wil weten wie daar nu zit.”
De burgemeester is vooral benieuwd naar de ambities van Ansenk, geeft hij aan. En waarschijnlijk herkent hij ook iets van zichzelf in haar: wat goed is komt snel. Opstelten was ooit de jongste burgemeester van Nederland, en Ansenk op haar beurt was op 25-jarige leeftijd de jongste museumdirecteur van Nederland. Ruim twaalf jaar gaf ze leiding aan het Frisia Museum, later omgedoopt tot het Scheringa Museum voor Realisme, dat eigendom is van DSB-oprichter Dirk Scheringa.
Waarom heb je de stap gezet naar de Kunsthal? Werken met Dirk Scheringa lijkt me een mooie uitdaging.
“Ik heb met veel plezier met Dirk Scheringa gewerkt. Onze samenwerking was heel inspirerend: we konden goed strijd met elkaar leveren en daar kwam altijd wel iets goeds uit. Per jaar kocht ik ongeveer tweehonderd kunstwerken aan en vloog de hele wereld over. Ik kon alles verzinnen in dat museum, was enorm verwend.. De laatste jaren ben ik vooral bezig geweest met het realiseren van de nieuwbouw: een waanzinnig groot gebouw van meer dan tienduizend vierkante meter, net zo groot als het Van Abbemuseum in Eindhoven.
De bouw van het pand werd steeds uitgesteld. Eerst moest het kantoor van DSB klaar zijn, dan het AZ-stadion en daarna was het museum aan de beurt. Het voordeel was dat het ontwerp steeds beter werd, maar naarmate de jaren verstreken begon het ook te kriebelen. Op kunst-historisch gebied zat ik op een klein gebiedje, het magisch realisme. Ik was toe aan een volgende stap in een compleet andere instelling, zonder eigen collectie. Bij een middelgroot museum heb je namelijk nooit de financiële middelen die ik bij Scheringa had. Ik heb veel ideeën, hou van kleine, slagvaardige organisaties en doe graag dingen die afwijken van de gebaande paden. Daarom past de Kunsthal bij mij. Maar toch, toen Wim Pijbes (de vorige directeur van de Kunsthal, red.) tegen me zei: ‘Je weet dat ik wegga. Zou het wat voor jou zijn?’, wilde ik aanvankelijk niet. Ik wilde eerst het nieuwe Scheringa Museum afgebouwd zien worden, zodat ik tijdens de opening mijn moment kon pakken en trots kon zeggen: ‘Hier heb ik al die jaren hard voor gewerkt, dit heb ik gedaan.’ De vraag is dan: waarom wil je dat moment pakken? Om daarna een kans te krijgen die eigenlijk nu voorbij komt. Toen besloot ik het te doen.”
Wie de Kunsthal zegt, zegt ook Rem Koolhaas. Heeft het gebouw nog een rol gespeeld bij je afweging?
“Ik heb het altijd een fantastisch gebouw gevonden. Het is niet het meest publieksvriendelijke gebouw, het heeft even geduurd voor ik zelf mijn weg kon vinden, maar voor de kunst werkt het perfect. Dat is knap. Het ademt een bepaalde sfeer uit. Het is geen benauwd gebouw, maar bevrijdend, spannend, verrassend. Alles wat je ziet, klopt. Als je nu de tentoonstelling over Giacometti ziet... het werkt gewoon. Daardoor is het een icoon van de stad geworden. Als het gebouw niet zo spannend was geweest, had je met 0-10 achter gestaan. Nu sta je met 10-0 voor.”
Iedere directeur bepaalt een deel van de geschiedenis van een instituut. We hebben Wim van Krimpen gehad, daarna Wim Pijbes. Welk stempel ga jij drukken op de Kunsthal?
“Ik lijk geheel niet op mijn voorgangers. Het bestuur van de Kunsthal heeft expres gekozen voor iemand van buitenaf. Ik kom als nieuweling in de stad en kom ook als nieuweling in de organisatie. Het fundament is heel stevig gelegd. De Kunsthal staat stevig in de stad, in Nederland en langzamerhand ook in het buitenland. Maar er zijn ook groeimogelijkheden, natuurlijk qua aantal bezoekers, maar ook in het nog steviger programmeren en profileren. Ik ben heel ambitieus met de Kunsthal, wil spannend zijn, gedurfde dingen doen, lef tonen.”
Hoe ga je dat aanpakken?
“Vooral in de programmering. Ik ben nu bezig met een grote samenwerking met het Whitney Museum in New York om het werk van Edward Hopper en enkele tijdgenoten naar Nederland te halen. Dat is een vrij prestigieus project en dat gaat lukken. Op lokaal niveau wil ik met veel Rotterdamse instellingen gaan samenwerken. Met het Jeugdtheater Hofplein heb ik gesproken. Zij gaan met hun leerlingen theatervoorstellingen maken die aansluiten op onze tentoonstellingen. Dat lijkt me een heel spannend project, omdat je dan meer multidisciplinair te werk gaat. Dat deed de Kunsthal al wel, maar dat wil ik verder uitbouwen.
Daarnaast wil ik een professionaliseringsslag maken. We zijn misschien het stoute jongetje van de klas, maar tegelijkertijd wil ik een serieuze instelling zijn, die vertrouwen biedt. Op dit moment is de organisatie heel klein, met veel slagkracht, maar ook heel ‘dun’. Er is geen adjunct, de ‘afdeling’ educatie bestaat uit één persoon, we hebben twee tentoonstellingsmakers die 25 tentoonstellingen per jaar maken. Omdat we een treetje hoger willen, moet die organisatie steviger worden én beter geïnstitutionaliseerd worden. De kennis, de ideeën en het netwerk moeten niet allemaal in mijn hoofd zitten, maar in de organisatie verweven zijn, zodat bij een vertrek van de directeur de fundamenten stevig zijn.”
“ Nederland is calvinistisch, het geven aan kunst zit er niet ingebakken”
Hoe ga je die professionalisering managen?
“Allereerst door de organisatie een beetje te laten groeien, maar vooral door iedere medewerker onderdeel te maken van de Kunsthal. Ik ben heel transparant in mijn handelen, stel alles ter discussie. Ik vraag vaak: ‘Waarom doe je dit zo?’ Dan hoor ik terug: ‘Omdat Wim dat zo wilde, zo doen we het al vijftien jaar.’ Ik wil de medewerkers meer betrekken bij de Kunsthal, wil ze inzicht geven in de financiële situatie en ook de financiële consequenties van projecten laten zien. Ik wil dat alle tien medewerkers, en liefst de suppoosten erbij, het eens zijn over het programma, zodat ze zich medeverantwoordelijk voelen.”
Ik denk dat een groot pluspunt is dat je bij Scheringa hebt gewerkt, waar het geld zelf moest worden verdiend. De Kunsthal krijgt weliswaar subsidie, maar is geen overheidsorganisatie. Maakt het dat voor jou extra aantrekkelijk?
“Zeker. De Kunsthal had nooit deze positie gehad als Wim van Krimpen niet zo eigenwijs zijn concept had neergezet. Het niet willen zijn van een museum en het niet altijd volgen van de gebaande paden, zijn belangrijke kernwaarden. Die ga ik zeker handhaven.
Het is een uitdaging om meer geld binnen te halen, maar soms bijten doelstellingen elkaar. Een van de speerpunten van de Kunsthal is het aantrekken van jongeren. We krijgen jaarlijks tussen de 60 en 70 duizend jongeren onder 26 jaar op bezoek, dat is het grootste aantal jongeren van alle kunstinstellingen in Nederland. Dat komt omdat het idee bestaat dat hier altijd wel wat leuks te doen is. We hebben deze maand een Crazy Hair Day met de verkiezing van de langste haren van Nederland, hoe krijg je het verzonnen? Door gekke dingen te bedenken, haal je die jongeren binnen. Tegelijkertijd staan daar flinke kosten tegenover. Jongeren betalen maar een fractie van een volwassene en de kosten zijn hoger vanwege rondleiders en educatiepakketten.”
Naast de subsidie en entreegelden ben je afhankelijk van fondsen, bedrijven en sponsoring. Merk je al iets van de gevolgen van de kredietcrisis?
“We hebben een begroting van 4 miljoen euro, waarvan 1,77 miljoen van de gemeente Rotterdam komt. Ik ben druk bezig met het maken van een businessplan, dus over de effecten van de crisis kan ik niets zeggen. Ik zie het heel positief. Ik wil graag dat er een steviger fundament komt voor de Kunsthal. Veel mensen zijn betrokken bij de Kunsthal, maar alleen door het te zeggen, niet financieel. Er is nooit een vriendenclub geweest, al vind ik dat wat stoffig, maar je kunt wel proberen om mensen te binden, bijvoorbeeld via een Kunsthal Art Club. We hebben geen collectie waar mensen zich mee kunnen identificeren, ze moeten zich willen identificeren met het concept.
Er is een groep particulieren die een jaarkaart koopt, maar die kaart wordt slecht gepromoot, daar zit zeker een verdubbeling in. Ook zijn er particulieren die meer willen dan een jaarkaart en hun sympathie financieel willen laten blijken. Rotterdam is een grote stad met heel veel kleinere bedrijven, die niet altijd benaderd worden, maar het wel aardig zouden vinden om hier hun klanten en prospects naartoe te halen en daar geld voor over hebben. Daarnaast denk ik aan sponsors, die voor vier of vijf jaar een partnership willen aangaan, zonder dat je het hebt over tentoonstellingssponsoring. Dit klinkt allemaal als gesneden koek, maar je moet het wel gedegen en doelgroepgericht aanpakken. Dat denken ontbreekt vaak in de kunstwereld, waar iedereen mikt op dezelfde paarden, met name het grootbedrijf.
Op deze manier krijg je een solide financiële basis, bovenop de subsidie en de entreegelden. Het gaat me niet alleen om de harde cash, maar vooral ook om draagvlak te creëren voor de Kunsthal.”
Uit mijn internationale contacten merk ik dat de steun van het bedrijfsleven, zeker in de VS en Engeland, veel indrukwekkender is dan in Nederland. Gaan Nederlandse instellingen niet te veel op de knieën gezien de geringe bijdrage die men levert?
“In Nederland is veel meer potentie in het bedrijfsleven dan er wordt aangeboord. Vandaar dat ik ook het MKB erbij wil betrekken. Daarnaast is er een cultuurverschil met andere landen. Nederland is calvinistisch, het geven aan kunst zit er niet ingebakken. Mensen realiseren zich niet eens dat ze aan kunst kunnen geven. Als cultuursector zullen we voor een ommekeer moeten zorgen.
In Engeland was laatst een landelijke campagne om het geven aan goede doelen te stimuleren, wat leidde tot een verdubbeling van de giften. Nu is een mooi moment om dat ook in Nederland te doen. We hebben de zeven vette jaren gehad, we moeten allemaal een beetje inleveren. Juist nu is een moment om te zeggen: wees gul, doe iets met je rijkdom. Er is een ontzettende bereidheid, ook onder mijn generatie, om iets goeds te kunnen doen. Het is crisis, maar de meeste mensen hebben het ontzettend goed en wet en vaak van gekkigheid niet wat ze met hun geld moeten doen.”
Je bent nieuw in Rotterdam. Wat vind je van de stad?
“Van te voren zeiden mensen: Rotterdammers zijn makkelijk toegankelijk, gastvrij, en dat klopt. Mensen zijn heel makkelijk te benaderen. Rotterdam is een spannende stad. Op cultuurgebied is er veel meer gaande dan ik had verwacht; er is een ongelooflijke hoeveelheid aan evenementen. Het is soms niet bij te benen, waardoor het ook erg versnippert. De gemeente zou wat vaker nee moeten zeggen tegen evenementen en meer moeten inzetten op bepaalde speerpunten.
Wat me ook opvalt in discussies is dat Rotterdammers zich snel vergelijken met Amsterdam; het is een soort automatisme. Dat valt op, want andersom speelt dat helemaal niet. Rotterdam heeft heel sterke punten en moet meer uitgaan van zijn eigen kracht. Op dit moment zijn er tentoonstellingen over Giacometti in de Kunsthal en Erasmus en Charley Toorop in het Boijmans Van Beuningen. Binnen een straal van 500 meter heb je de mooiste tentoonstellingen op dit moment van Nederland, dat moet je als gemeente aan alle kanten benutten.”
“ Het is crisis, maar de meeste mensen weten vaak van gekkigheid niet wat ze met hun geld moeten doen”
De directeur van de Kunsthal is ‘aanwezig’ in de stad, bemoeit zich overal mee en dat moet ook zo blijven. Daarom is het belangrijk dat je een goed netwerk hebt. Hoe ga je dat vormgeven?
“Naast de contacten met het bedrijfsleven zetten we in op samenwerking met andere instellingen. We zijn bijvoorbeeld onderdeel van Holland Art Cities, dat is heel belangrijk. Voor buitenlandse toeristen zijn de afstanden in Nederland heel klein: wat is nu een half uur reisafstand? Daarom profileren we ons als Randstad gezamenlijk met hoogstaande tentoonstellingen op kunstgebied, van hoge kwaliteit en voor toeristen met de grotere beurs.
Ook richting het Boijmans ga ik de concurrentie niet aan. We zitten dicht bij elkaar, trekken ieder 200 duizend bezoekers per jaar en zijn volledig andere instellingen. Ik voel Boijmans niet als concurrent, want het bijt elkaar absoluut niet. Integendeel, hoe meer cultuur, hoe beter het is.
Daarnaast heb je het internationale netwerk. Door de serie met toonaangevende kunstenaars die we hebben ingezet, merken we dat buitenlandse instellingen steeds meer belangstelling voor ons hebben en ons zien als een aantrekkelijke partner. We zijn ook internationaal een merk aan het worden, het gaat met vliegende vaart.”
Bij Scheringa kon je met een ruim budget een collectie samenstellen. Nu ben je druk bezig met het aantrekken van sponsors en met marketing. Verdwijnt de kunst niet naar de achtergrond?
“Deze baan is heel anders dan bij het Scheringa Museum en dat realiseerde ik me ook. Maar het leren kennen van de stad en het bepalen van de richting van de Kunsthal is heel boeiend. Ervoor zorgen dat de programmering volgend jaar goed in elkaar steekt en dat we 200 duizend bezoekers trekken, vind ik een superuitdaging. Ik ben daar heel nauw bij betrokken, het is iets van ons allemaal. De kunst blijft dus centraal staan in mijn werk, en privé trouwens ook. Zaterdag ga ik naar de Erasmus tentoonstelling in het Boijmans, gewoon omdat ik kunst heerlijk vind.”
Lees ook:
> Biografie Emily Ansenk
> Biografie Ivo Opstelten
> Kunst van 645 miljard euro
> Bedrijven geven het meest