Hendrik Jan Biemond: financiële regelgeving voor bedrijven is complex

Hendrik Jan Biemond: financiële regelgeving voor bedrijven is complex
‘Regelgeving voor bedrijven is complex’, meent topjurist en specialist in legal risk management Hendrik Jan Biemond. ‘En die complexiteit neemt voorlopig alleen maar toe.

Hendrik Jan Biemond kreeg menig frauderende partij veroordeeld. Fraudeplegers kwamen hem dan ook niet graag tegen in de rechtszaal. Biemond is jong, klein van stuk en heeft een vrolijke en toegankelijke uitstraling, maar als hij zijn tanden in een zaak zet, laat hij niet snel los. Die eigenschap maakte dat hij al op jonge leeftijd – Biemond was 37 – bekend werd als officier van justitie door de voormalige Ahold-bestuurders Cees van der Hoeven, Michiel Meurs en Jan Andreae te vervolgen. Een jaar later, in 2007, maakte hij de overstap naar Allen & Overy. Daarmee was hij weer terug op zijn oude nest. Al eerder in zijn carrière werkte hij hier als specialist in het effecten- en strafrecht en hield hij zich als piepjonge advocaat bezig met geruchtmakende fraudezaken als de Clickfondszaak en BolsWessanen.


Jan Hendrik Biemond

Zijn huidige praktijk omvat het gehele terrein van de Wet op het financieel toezicht (Wft) en het jaarrekeningenrecht, met een nadruk op internationale sanctiewetgeving. Biemond adviseert over Legal Risk Management en over interne maatregelen ter verbetering van de integriteit.

U was advocaat, werd vervolgens officier van justitie bij het Openbaar Ministerie en maakte na vijf jaar weer de overstap naar de advocatuur. Met name dat laatste is een vrij ongebruikelijke stap. ‘Dat lijkt wellicht zo, maar zo groot is het onderscheid tussen beide werelden nu ook weer niet. Inhoudelijk doe ik min of meer hetzelfde werk, zij het dat de organisatie van waaruit ik werk verschilt. Bij het OM werkte ik voor het algemeen belang. Hier werk ik voor een cliënt. Verder zijn er vooral logistieke verschillen. Bij het OM dronken we koffie uit plastic bekertjes en moesten we zelf onze stukken kopiëren en faxen. Hier is dat allemaal optimaal gefaciliteerd. Maar dat heeft me eerlijk gezegd nooit heel erg geïnteresseerd.’

Wat was voor u dan de reden om toch weer terug te gaan naar de advocatuur? ‘De vermeende ambtenarencultuur was in ieder geval niet de reden. Die ben ik bij het OM eerlijk gezegd nooit tegengekomen. Een belangrijke reden voor mij om weer terug te gaan was het feit dat ik hier meer vakgenoten om me heen heb. Bij het OM was ik een van de weinigen die zich bezighield met de bestrijding van financiële criminaliteit. Hier ben ik een van de velen. Dat scherpt de geest. Daarnaast hou ik van verandering. Dat ik ook aan de andere kant heb kunnen kijken zie ik als een belangrijke toegevoegde waarde in mijn huidige werk. Ik wens het iedereen toe om een tijd de publieke zaak te kunnen dienen. Het maakt je een veelzijdig adviseur als je alle kanten van het speelveld kent.’

De opsporing van financiële criminaliteit lijkt de afgelopen jaren aan belang te hebben gewonnen in de maatschappij. Is het zo dat er nu meer overtredingen zijn? Of accepteerden we deze voorheen vaker? ‘Dit heeft deels te maken met veranderde wetgeving en deels ook met het feit dat we op een andere manier tegen zaken zijn gaan aankijken. Tot eind jaren tachtig was handelen met voorwetenschap bijvoorbeeld nog niet strafbaar in Nederland. Daar bestonden eenvoudigweg geen wetten voor. Nederland loopt sowieso niet voorop als het gaat om wetgeving voor financiële criminaliteit. We waren ook een van de laatste Europese landen die wetgeving invoerde op het gebied van het omkopen van ambtenaren in het buitenland. en waar corruptiebestrijding in bijvoorbeeld de VS al heel lang topprioriteit heeft, komt dat hier nu pas een beetje op gang.’

U was officier van justitie in de Ahold-zaak. En u vervolgde onder andere Van der Hoeven wegens oplichting en valsheid in geschrifte. Was ook u – net als vrijwel de rest van Nederland – geschokt over wat hier was gebeurd? ‘Zeker. Toen mij de zaak werd gepresenteerd en ik kennis nam van de sideletters vond ik het schokkend dat het vlaggenschip van het Nederlands bedrijfsleven op deze manier zijn zaken had geregeld. Achteraf gezien was het misschien te voorspellen geweest. We hadden hier te maken met een sterke CEO die weinig tegengas kreeg en die voorheen bovendien CFO was en precies wist hoe het bedrijf zijn zaken financieel had geregeld. Wanneer je dit combineert met een indertijd niet ijzersterke Raad van Commissarissen, dan liggen problemen op de loer.’

Hoe was het om juist deze zaak te moeten aanpakken? ‘In de rol van officier van justitie moet je vooral terugblikken en onderzoeken. Ik moest eenvoudigweg alle informatie die beschikbaar was boven tafel zien te krijgen, de feiten op een rij zetten en een oordeel vellen. Dat was bij tijd en wijle ingewikkeld omdat we daar bij het OM capaciteit voor vrij moesten maken, maar ik hoefde daarbij geen rekening te houden met toekomstige ontwikkelingen of belangen. Dat maakte het overzichtelijk.’

Nu staat u weer aan de andere kant en adviseert u partijen die zelf het slachtoffer worden van financiële fraude. Hoe eenvoudig is het dan om recht te halen? ‘Voor bedrijven die slachtoffer zijn van fraude is het over het algemeen moeilijk om politie en justitie zover te krijgen dat ze de zaak willen onderzoeken en een partij gaan vervolgen. Een zaak waarbij een werknemer er met de kas vandoor gaat staat vaak niet hoog genoeg op het prioriteitenlijstje van justitie. “Daar waar de samenleving het zelf kan oplossen, laten we het aan de samenleving over”, zo wordt gedacht. Maar dat kan niet altijd. En veel bedrijven lopen hier op vast. Ik pleit er dan ook voor dat er per arrondissement een apart loket komt van de politie waar bedrijven terecht kunnen als ze aangifte willen doen van fraude. ‘Voor natuurlijke personen is dit helaas vaak nog ingewikkelder. Ik vind de plannen die het kabinet nu heeft wat betreft het fors verhogen van de tarieven van griffierechten dan ook minder geslaagd. Voor een grote groep mensen is het halen van hun recht hierdoor vrijwel uitgesloten. En recht behoort niet over geld te gaan. Dat moet voor een ieder toegankelijk zijn.

De regelgeving die op bedrijven afkomt, is dusdanig ingewikkeld dat ongetwijfeld niet voor iedereen meteen duidelijk is wat wel en niet mag volgens de wet. Hoe lastig is dit voor bedrijven? ‘Heel lastig. Bedrijven hebben te maken met zoveel wet- en regelgeving dat het overzicht ervan vaak zoek is. Daarnaast opereren zij door de globalisering vaak in meerdere jurisdicties tegelijk. Door de dynamiek op de verschillende markten hebben bestuurders en ook toezichthouder niet altijd de tijd om vooraf alle afwegingen te maken die wellicht nodig zijn om volgens alle regels in alle landen waarin een bedrijf actief is te opereren.’

Maar bedrijven en ook bestuurders worden wel aansprakelijk gesteld voor overtredingen die ze begaan. ‘Klopt. En zonder te willen appelleren aan gevoelens van onrust, moeten bestuurders er rekening mee houden dat er in toenemende mate een lawine aan juridische risico’s op bedrijven afkomt die hen zelf ook nog eens persoonlijk kunnen raken. Zo kunnen sinds 2009 bestuurlijke boetes worden opgelegd aan een individu in plaats van aan een onderneming. Steeds vaker ook wijzen stakeholders met het vingertje naar de bestuurder als persoon. Dit alles maakt dat bestuurders kwetsbaarder worden.’

Hoe noodzakelijk zijn al die regels volgens u? ‘Dat is een terechte vraag. Wellicht – omdat regelgeving hier vrij laat op gang is gekomen – bevinden we ons in Nederland nu in een fase van overregulering. En daaruit vloeit een paradox voort: hoe meer regels we opstellen, hoe meer overtredingen we zien. Als gevolg daarvan is de maatschappij weer geneigd om meer regels in te voeren. Ik ben daar geen voorstander van. We hebben er dan meer last dan profijt van. Het nadeel van te veel regels is ook dat mensen lui worden en niet meer zelf nadenken. “Het mag als het in de wet niet verboden is”, zo denkt men dan al snel. Terwijl het uiteindelijk altijd vooral aankomt op gezond verstand. Wat mij betreft hoeven bedrijven ook geen vuistdikke boekwerken samen te stellen met interne gedragscodes. Nederland is een land met veel hoogopgeleide medewerkers die we niet als kleine kinderen moeten behandelen. Mensen weten zelf vaak heel goed wat wel of niet kan. En mochten ze twijfelen of ze wel of niet integer handelen, dan is één vraag vaak al voldoende: durf je hetgeen je gedaan hebt te delen met anderen of hou je het voor jezelf ? Het antwoord op die vraag zegt vaak al genoeg.’

Geldt dit wat u betreft ook voor legal risk management? Leggen we dat ook te veel in regels vast? ‘Ieder bedrijf moet voor zichzelf uitmaken wat de risk appetite is. “Welke risico’s zijn we bereid te lopen?” Alle risico’s uitsluiten is geen optie omdat het dan onmogelijk wordt om überhaupt nog te kunnen werken. Het gaat dan ook om het vinden van de juiste balans. Te defensief zijn vind ik niet raadzaam, maar het is evenmin verstandig om pas te handelen als een risico zich voordoet. Mijn advies aan bedrijven is: stel jezelf altijd eerst de vraag of er sprake is van een geïsoleerd of van een terugkerend probleem. Het eerste zou binnen de grenzen kunnen vallen van risico’s die een bedrijf bereid is te lopen. De vraag is of je die incidenten middels regelgeving moet zien af te dekken. Daarnaast is het mijns inziens vooral belangrijk dat bedrijven open zijn over hun risicobeleid. “We kennen de risico’s die we lopen waar ook ter wereld en dit is de manier waarop we hier mee omgaan”, zo zouden ze moeten communiceren. Met het gevaar dat ik preek voor eigen parochie ben ik bovendien de mening toegedaan dat bedrijven zich wat hun risicobeleid betreft moeten laten bijstaan door externe experts. Al was het alleen al voor het laten uitvoeren van een sanity check. Bestuurders die in deze eenzaam opereren, gaan onherroepelijk de mist in.’

Is het niet ook belangrijk dat we altijd de intentie van de regelgeving in gedachten houden? ‘Absoluut. “Waar ging het ook alweer over?” Die vraag moet altijd centraal staan. Regelgeving is een middel. Geen doel. Ik ben ook nooit een jurist geweest die de regels uit zijn hoofd wilde leren. Ik was altijd nieuwsgierig naar het waarom achter de regels.’ Tineke Bahlmann is hoogleraar bedrijfseconomie en voorzitter van het Commissariaat voor de Media.

facebook