Walter Van Dyck en Jan Kimpen over E-Health
11-01-2017 | Interviewer: Katinka de Korte | Auteur: René Bogaarts | Beeld: Maartje Geels
Universiteitsprofessor Walter Van Dyck (Vlerick Business School) en chief medical officer Jan Kimpen (Philips) over een experimentele fase en de barrières die daarbij horen.
Hoe is het gesteld met de digitalisering van de zorg in Nederland? Zijn we de experimenteerfase eigenlijk al voorbij? Op de vijftiende verdieping van Philips’ hoofdkantoor in Amsterdam prikkelt Katinka de Korte, bij adviesbureau Accenture verantwoordelijk voor de sector zorg, haar gesprekspartners.
‘Ik denk dat we nog maar net begonnen zijn’, zegt Walter Van Dyck, associate professor technologie en innovatiemanagement en director healthcare management centre Vlerick Business School. ‘We kunnen zeker nog een stap verder. Ik zie allemaal trends op het gebied van welness, zoals de wens van mensen gezonder te leven, maar de daarvoor ontwikkelde devices zijn nog niet geïntegreerd in één systeem. Het zijn verschillende werelden. We zitten in de fase van de bewustwording.’ Jan Kimpen, chief medical officer bij Philips, knikt. ‘We zitten aan het begin van de experimentele fase.’ Kimpen signaleert drie trends die de zorg drijven: ‘De eerste noem ik consumerization: de patiënt wordt klant, hij gaat dingen eisen en wil de regie. Hij wil niet meer meelopen met wat wij georganiseerd hebben. Hij wil geen uren wachten voor een tien-minutengesprek, waar hij met meer vragen vandaan komt dan toen hij eraan begon. Hij wil zo snel mogelijk geholpen worden, thuis zijn dossier kunnen inzien. Daarnaast verschuift de focus in de zorg van volume naar waardetoevoeging. In de VS, Groot-Brittannië en Scandinavië zien we al value based reimbursement: zorgaanbieders worden betaald op basis van het resultaat. Tenslotte is er de lage-kostensetting. We willen geen dure ziekenhuizen, maar zorg dichtbij de gebruikers, via digitale zorg en e-health.’
Behoort Nederland bij de voorlopers?
Kimpen: ‘Nee. We hebben veel losse experimenten en prachtige start-ups, maar die zijn nog niet geïntegreerd. Een fors percentage van de Nederlandse ziekenhuizen werkt bijvoorbeeld nog met papieren dossiers. In de VS zie je dat niet meer. Daar heeft men in 95, misschien wel 99 procent van de gevallen EPD’s, elektronische patiëntendossiers. Zolang wij die niet hebben, kunnen we patiënten niet via portals toegang bieden, kunnen wearables niet aanhaken, en duurt het jaren voor we echt patiëntgericht kunnen werken.’
Van Dyck: ‘Het helpt wel dat bedrijven als Apple, Siemens en Philips zo actief zijn met wearables. In eerste aanleg ging het om toepassingen voor burgers, maar langzaam gaat het richting business to business. De middelen zijn er wel, maar ik verwacht dat de digitalisering pas doorgroeit als grote partijen, zowel zorgaanbieders als grote ziekenhuizen, het oppakken. Als ik nu met artsen praat, zeggen ze dat digitalisering alleen meer werk met zich meebrengt. Pas als ze zien wat het kan betekenen, zullen ze overstag gaan.’
Kimpen: ‘Ik ben het toch niet helemaal met Van Dyck eens. Natuurlijk moeten grote providers meegaan. Maar je ziet dat EPD’s inderdaad meer last dan plezier geven, dus artsen gaan daar niet voor kiezen. Ziekenhuizen zullen het doen en artsen dwingen om mee te gaan, maar dat gebeurt niet uit liefde. Nee, de verandering komt van patiënten. Die gaan het willen!'
De infrastructuur voor digitale zorgverlening ontbreekt. Wie moeten daarin het voortouw nemen: ziekenhuizen, de overheid, zorgverleners? Moeten partijen rond de tafel?
Van Dyck: ‘In Amerika is een ecosysteem ontstaan van artsen, patiënten en ziekenhuizen, waarin men stuurt op doelen. Ik ben zelf betrokken geweest bij een project rond cholesterol, waarbij men zelf naar de zorgverzekeraar is gestapt. Artsen kregen een incentive als ze waarde creëerden voor de patiënten. In Amerika kan zoiets, omdat daar een commercieel, privaat systeem is. In Europa, en zeker in België en Nederland, speelt de overheid een grote rol en willen belangengroepen verschillende dingen. De ontwikkeling die Kimpen signaleert, zie ik ook. Maar het gaat verder. Patiënten willen self management. Start-ups en ontwikkelaars van appjes spelen daarop in. Ze vragen patiënten zelfs wat voor type mens ze zijn. Aanvaarden ze een ziekte of willen ze ertegen strijden? En op basis van het antwoord geven die appjes ze adviezen.’
Is er behoefte aan infrastructuur en een goed platform? Is het bouwen van een connected health platform de rol die Philips in Nederland wil spelen?
Kimpen: ‘Er is geen dokter die nog meent dat we terug moeten naar het papieren dossier. De rol die Philips moet spelen is die van enabler, wij moeten dingen mogelijk maken vanuit het idee dat we mensen in het hele healthcare continuüm helpen om gezonder te leven met smart devices, met software en services. Dan gaat het om preventie, juiste diagnoses, beeldgestuurde interventies en ga zo maar door. Philips focust zich op vier gebieden: oncologie, cardiologie, alles wat met ademhaling te maken heeft, en familieplanning en zwangerschap. Andere partners spelen andere rollen. Ziekenhuizen zouden de technologie moeten omarmen en patiënten moeten er gebruik van maken. De overheid moet het in wetten vastleggen, zodat dingen in beweging komen. In 2018 worden nieuwe Europese privacyregels van kracht die burgers eigenaar van de data maken. Dus het is wachten op de eerste groep mondige patiënten. Dan kom je niet ver met papieren dossiers en een kopieerapparaat! Verzekeraars tenslotte moeten zorgaanbieders contracteren die deze mogelijkheden bieden.’
Van Dyck: ‘Belangrijk is ook de vraag hoe zorg betaald wordt. We zien een verschuiving van betaling voor zorg naar betaling voor resultaat. Een arts wordt straks niet meer betaald voor wat hij doet, maar als hij de patiënt gezond houdt of geneest. Degenen die betalen, en in Europa zijn dat de overheden, zullen manieren ontwikkelen om dat te toetsen. In de farmaceutische wereld zien we zo’n pay for performance al opkomen.’
Kimpen: ‘Verzekeraars beginnen ook op waardetoevoeging en resultaat in te kopen. Ab Klink, lid van de raad van bestuur van VGZ, toonde me onlangs de grote praktijkverschillen tussen zorgaanbieders. Op sommige plaatsen krijgen mensen procentueel vaker een nieuwe heup, een staaroperatie, of buisjes in de oren. Deels is dat te verklaren door een andere bevolkingssamenstelling en deels door andere, even goede zorg. Maar een deel vloeit ook voort uit de wens om volume te maken, dat heeft niks met outcome te maken. We moeten naar gepersonaliseerde zorg, waarbij ook de patiënt een stem heeft. De een wil een nieuwe heup om weer te kunnen hardlopen, de ander, die 75 is en ook wat anders onder de leden heeft, is al blij met pijnstillers. Zelfs als we even oud zijn, kunnen de uitkomsten verschillen. Of je waarde toevoegt, is moeilijk te meten. Maar zorgverzekeraars zullen inkopen bij ziekenhuizen die waarde kunnen bieden. In Amerika is een ingewikkeld stelsel dat bepaalt dat producenten tien procent minder of vier procent meer voor hun product kunnen krijgen, afhankelijk van de resultaten die ermee geboekt worden. Dat werkt door naar de artsen. De behoefte om waarde toe te voegen, gaat in de haarvaten van het hele systeem zitten. Peperdure medicijnen zijn op den duur niet langer te betalen.’
Hoe zit het met de kosten?
Van Dyck: ‘Je ziet hoe trends elkaar versterken. Dankzij de kennis van het menselijk genoom kunnen ziekten per persoon worden gedefinieerd. Daarnaast nemen patiënten zelf de verantwoordelijkheid. Voor borstkanker bestaan er tests die bepalen om welk type het gaat, zodat je een bepaald medicijn kunt gebruiken. Daar zijn twee verschillende industrieën bij betrokken, farma en technologie. Je ziet dat de betaler tegen de farmaceut zegt dat hij de technologie er maar bij moet leveren als hij zijn medicijnen wil verkopen. Als de tests beter zijn, worden er minder slechte beslissingen genomen. Uit studies die wij gedaan hebben, blijkt dat de totale kosten lager uitvallen. Zorgverzekeraars zijn daar vaak nog niet aan toe. Ze vinden de kosten voor de technologie vaak te hoog, maar zien niet dat de impact op het medicijngebruik enorm kan zijn. De behandeling van een patiënt wordt bovendien duurder naarmate je verder op het zorgpad komt. Als borstkanker in een vroeg stadium kan worden behandeld, houd je veel mensen uit de veel duurdere, latere fase.’
Kimpen: ‘Wij zitten op hetzelfde pad. Om Van Dycks juiste modellen van kosten en opbrengsten naar de praktijk te vertalen, is nog heel veel nodig. Wij hebben een digital health platform, een cloud platform waarop we alle data veilig kunnen opslaan, analyseren en waarop we artificial intelligence kunnen loslaten. In Nederland krijgen patiënten ook wettelijk de mogelijkheid hun gegevens in te zien en kunnen ze die gaan delen met meerdere zorgverleners. Burgers kunnen hun persoonlijke devices erop aansluiten, maar voor een compleet ecosysteem heb je alle partners en alle data nodig. Een voorbeeld: Philips heeft voor mensen met hoge bloeddruk een bloeddrukmeter, een fitness tracker en een weegschaal die aan ons platform gekoppeld kunnen worden. Wij kunnen die gegevens analyseren en de gebruikers via een app direct feedback geven over hun gewicht, hun bloeddruk of hun activiteiten. Maar ook hun patiëntendossier zou aangesloten kunnen worden, want dan kunnen we ook rekening houden met hun genetica, hun medische foto’s en historie, de familieanamnese. Als al die gegevens allemaal gekoppeld worden, levert het winst op langere termijn op. Dan is de arts voorbereid. Dan hoeft een patiënt misschien niet eens naar de dokter omdat deze allang heeft gezien dat iemands bloeddruk uit de pas loopt. Er zijn in Nederland nog te veel silo’s, afzonderlijke kolommen als ziekenhuizen, huisartsen en revalidatiecentra. Als ik vandaag een hersenbloeding krijg, word ik met spoed naar het VU Medisch Centrum vervoerd. Als na drie dagen duidelijk is hoe het ervoor staat, ga ik naar een revalidatiecentrum en tenslotte naar huis, waar ik thuiszorg krijg. Elke keer moet een papieren dossier worden opgedragen.’
Van Dyck: ‘Onlangs gaf ik een lezing aan het instituut voor bedrijfsjuristen over aansprakelijkheid. Data analyseren? Prima. Maar beslissingen nemen op basis van algoritmen is heel wat anders. Ik was in de VS betrokken bij een thermometer voor jonge moeders, die altijd bang zijn dat er iets met hun kind is. Die thermometers konden met behulp van artificial intelligence bepalen of verhoging oké was of dat er een arts moest worden geroepen. Dat project is er niet doorgekomen. De fabrikant wilde zijn thermometers natuurlijk graag verkopen, maar deinsde terug voor eventuele juridische claims.’
Kimpen: ‘Robotica is ook zo’n mooi voorbeeld. Een robot geeft de chirurg de mogelijkheid om nauwkeuriger te werken, maar er zijn geen apparaten die zelfstandig opereren. Al zou dat misschien wel kunnen.’
In andere sectoren werken apparaten wel zelfstandig. Waarom in de zorg niet?
Kimpen: ‘Dat is anders. Het is beangstigend als een robot je schedel doorboort zonder dat een arts aan de knoppen zit. Dan is de fabrikant arts geworden en gelden hele andere aansprakelijkheden. Natuurlijk is een fabrikant verantwoordelijk voor de kwaliteit van zijn producten, maar de arts blijft eindverantwoordelijk. En dat geldt ook voor software.’
Moeten we meer vertrouwen hebben in artificial intelligence?
Van Dyck: ‘Ik maak graag verschil tussen supporting en enabling technologie. Technologie is altijd eerst ondersteunend. Het is een arts die kijkt of de moedervlek die je met je telefoon hebt gefotografeerd, behandeld moet worden. De stap naar enabling technology kun je pas veel later zetten. Vertrouwen ontstaat pas als artsen heel vaak gezegd hebben dat ze hetzelfde advies zouden geven als zo’n app.’
Kimpen: ‘We moeten ook voorzichtig zijn, ons niet gek laten maken. Ik ben dol op technologie, maar we moeten nog niet te futuristisch denken. Laat ons eerst maar eens zien dat we alles wat we nu al hebben, kunnen implementeren. Hiervoor hoeft voorlopig ook niets nieuws te worden uitgevonden. Met hetgeen we hebben, kunnen we nog jaren vooruit.’
Katinka de Korte is managing director Health & Public Service bij Accenture.
Dit interview is gepubliceerd in Management Scope 10 2016.