Pieter Duisenberg over samenwerken en verbinding in de academische wereld

'Samenwerking tussen universiteiten, bedrijven en politiek is cruciaal'

Pieter Duisenberg in gesprek met Bob de Groot

Pieter Duisenberg over samenwerken en verbinding in de academische wereld
Na vijf jaar in de Tweede Kamer stapte Pieter Duisenberg (VVD) ruim een jaar geleden over naar de academische wereld. Als voorzitter van onderwijskoepel VSNU probeert hij Nederlandse universiteiten in de wereldtop te houden én samenwerking tussen instellingen te stimuleren. ‘De ramen moeten naar beide kanten open.’

Pieter Duisenberg houdt van snelheid. Precies op het afgesproken tijdstip komt hij aan bij het kantoor van de Vereniging van Universiteiten (VSNU), waarvan hij sinds een jaar voorzitter is. Hij schudt wat handen, laat zich vlot fotograferen en is dan klaar voor het gesprek. In de tussentijd heeft hij nog gevraagd of zijn bezoekers misschien koffie willen. Maar verwar snelheid niet met haast, want Duisenberg is tegelijkertijd de rust zelve.
In oktober 2017 verruilde hij na vijf jaar het lidmaatschap van de Tweede Kamer voor zijn nieuwe rol als voorzitter van universiteitenkoepel VSNU. Als woordvoerder onderwijs en wetenschap binnen de VVD-fractie zette hij zich in voor ambitieuzer onderwijs en onderzoek van wereldformaat. In zijn nieuwe rol bij de VSNU wilde hij dat blijven doen, zei hij bij zijn afscheid als Kamerlid. Maar dan vanuit een andere rol. 

Uw curriculum vitae is intrigerend: u werkte bij Shell, McKinsey en Eneco en was vijf jaar Kamerlid. Nu bent u bestuurder bij de VSNU. Wat is de rode draad in uw loopbaan?
‘Dat is maatschappelijk relevant bezig zijn. In mijn diensttijd zat ik bij de inlichtingendienst, in het klasje dat zich in het Russisch verdiepte. Mijn keuze voor Shell werd ingegeven door de rol die olie en gas in de wereld speelt. De geopolitiek daarachter, het scenariodenken op de lange termijn, dat sprak mij aan. Op een gegeven moment ben ik gevraagd om cfo te worden van de toenmalige divisie duurzame energie, wat voor mij een perfecte combinatie was tussen financieel-strategisch denken en maatschappelijke impact.
De affiniteit die ik daar met het onderwerp opdeed, heb ik doorgezet als directeur finance and risk bij Eneco, daar ben ik met duurzaamheid doorgegaan. De stap naar de Tweede Kamer maakte ik in 2012, omdat ik vanuit het diepst van mijn hart vond dat mensen vanuit het bedrijfsleven niet alleen maar dingen moeten vínden, maar ook dingen moeten dóen. Me inzetten voor de publieke zaak; ik heb gemerkt dat mijn hart daar sneller van gaat kloppen.’

Hoe past de VSNU daarin?
‘In mijn vijf jaar als woordvoerder onderwijs en wetenschap in de Tweede Kamer ben ik echt van deze sector gaan houden. Toen ik voor deze functie werd benaderd, dacht ik: dat is een plek waar ik minstens zoveel impact kan hebben. Het werk in de kenniswereld heeft ook iets langere lijnen dan in de politiek, dat ligt mij wel.’

Er wordt vaak gesproken over de driehoek onderwijs, bedrijfsleven en politiek. U hebt met alledrie ervaring: maakt dat u bij uitstek geschikt als VSNU-voorzitter?
‘Het is de doelstelling van de 14 Nederlandse universiteiten om een drijvende kracht van vooruitgang te zijn in de maatschappij. Daarvoor moet je topkwaliteit in huis hebben én midden in de samenleving staan. Als persoon draag ik inderdaad die driehoek van bedrijfsleven, politiek en onderwijs met mij mee. Bij de uitdagingen die er momenteel liggen – denk aan energie, klimaat, water, veiligheid – is het cruciaal om te kunnen samenwerken en verbinden. Niemand kan alleen die uitdagingen het hoofd bieden: wetenschappers niet, bedrijven niet, de overheid niet. Nederland kan het ook niet alleen, je moet het internationaal aanpakken.
Deze verbindingen leggen, dat is mijn intrinsieke motivatie. Om in de wereldtop te kunnen blijven, is het voor universiteiten cruciaal om met het bedrijfsleven samen te werken. De financiering komt in toenemende mate uit het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties. Ik denk dat dat nuttig en nodig is vanuit het oogpunt van samenwerking.’

De universiteit van Wageningen bouwt momenteel een Food Research Centre samen met bedrijven als Unilever en FrieslandCampina. Wat is de visie van VSNU op de verstrengeling van universiteit en bedrijfsleven?
‘Het is een geweldige, maar ook heel spannende stap, die je met elkaar moet willen nemen. Er komen mooie dingen uit voort. Voor de onderwijsinstellingen is de uitdaging hun onafhankelijkheid te behouden. Onlangs hebben we daarom een nieuwe integriteitscode naar buiten gebracht. Daarin staan kernwaarden als onafhankelijkheid en maatschappelijke verantwoordelijkheid centraal. De zorgvuldigheid van onderzoek is cruciaal, daar zullen we bij dit soort stappen heel goed op moeten letten. De wetenschappers die hierbij betrokken zijn, nemen deze stappen heel bewust.’

Zijn dergelijke initiatieven te sturen vanuit de VSNU, of ligt de besluitvorming eerder op het niveau van de universiteiten zelf?
‘Het is maar ten dele op landelijk niveau te besluiten. Het motto van de Universiteit Leiden is bijvoorbeeld praesidium libertatis, ‘bolwerk van de vrijheid’: de vrijheid van wetenschappelijk onderzoek is cruciaal. De keuze voor samenwerken komt in de eerste plaats vanuit de wetenschappers zelf. We zien dat instellingen steeds vaker met elkaar gaan samenwerken. Zo hebben we vanuit de VSNU een gemeenschappelijke investeringsagenda opgesteld voor online onderwijs. De universiteiten van Leiden, Delft en Rotterdam werken samen, omdat zij met elkaar goede uitwisselingsmogelijkheden zien. Tussen Utrecht, Wageningen en Eindhoven ontstaat ook zo’n cluster, bijvoorbeeld op het gebied van medisch onderzoek. Dat gaat organisch, vanuit de wetenschap gedreven.’

In hoeverre zijn Nederlandse universiteiten in staat de internationale concurrentie aan te gaan?
‘Het bijzondere aan Nederland is dat al onze universiteiten momenteel in de top-250 van het Britse tijdschrift Times Higher Education staan. Dat wordt ook wel the Dutch miracle genoemd. Na Amerika en Duitsland staan we met de meeste universiteiten in die lijst, wat opmerkelijk is omdat we het met relatief weinig geld doen. Het is een grote uitdaging om in die top te blijven. Willen we dat, dan moeten we ons nog meer dan vroeger richten op maatschappelijke impact en op de verbinding met bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en overheid.
Als land zullen we een heel fundamenteel debat moeten voeren: wat hebben we er precies voor over om bij die internationale top te blijven horen? In de Europese Unie hebben we de doelstelling afgesproken dat 3 procent van het bruto binnenlands product (bbp) naar wetenschap gaat. Nederland zit momenteel op 2 procent. Op ons totale bbp betekent dat een gat van 8 miljard euro. Het gaat niet alleen om geld, er zijn meer manieren om onderwijs en onderzoek op hoog niveau te bedrijven. Maar hoeveel je investeert, telt uiteindelijk wel mee. Duitsland wil nu op 3,5 procent van het bbp gaan zitten. Wij zullen een keuze moeten maken.’

Vraagt de ambitieuze innovatieagenda van universiteiten een ander soort leiderschap van colleges van bestuur?
‘De accenten komen inderdaad anders te liggen. We hebben daarom onlangs besloten een leiderschapsacademie op te richten, met alle universiteiten samen, om hier vorm aan te geven. Dat is op zich al bijzonder: bestuurders en decanen doen dit gezamenlijk, bouwen zo een netwerk op.
Een aantal specifieke leiderschapsvaardigheden worden steeds noodzakelijker, bijvoorbeeld de kunst van het samenwerken en verbinden – binnen de academie, maar meer dan ooit ook met de buitenwereld. Hetzelfde geldt voor interdisciplinair kunnen denken. Onderzoeken zijn tegenwoordig niet meer puur technisch, of alleen maar bruikbaar binnen de sociale wetenschappen. Verder is het noodzakelijk tegelijkertijd lokaal én heel groot kunnen denken. Je zit als universiteit in een stad, draagt bij aan de regio in maatschappelijke zin. Maar tegelijk moet je je kunnen afvragen: waar staan wij voor? Wat is de kennisagenda van een land als China, wie spelen er een rol bij de opkomende economieën in Afrika en moeten wij daar als universiteit niet ook een rol in spelen? Wat is onze rol binnen Europa?
Zulke maatschappelijke vraagstukken moet een bestuurder aankunnen. Ik zie deze karakteristieken overigens nu al veel terug binnen colleges van bestuur.’

‘Glocalisering’ wordt dus steeds belangrijker?
‘Precies. In ons debat gaat het vaak over dingen die lokaal heel belangrijk zijn, waardoor je soms zou vergeten dat er globaal heel belangrijke issues zijn die aandacht verdienen. Ik denk dat het belangrijk is om die globale bewegingen niet uit het oog te verliezen. Veranderingen in het klimaat, wat er gebeurt in Europa? Het viel mij laatst op dat op één dag de ene krant vol stond met lokale issues, terwijl Het Financieele Dagblad schreef over hoe talent op het gebied van artificial intelligence Nederland uitrent. Dat vind ik een mega-issue!
Daarbij denk ik ook dat het belangrijk is dat universiteiten zichzelf voortdurend afvragen: wat is onze rol in de samenleving? Kijk bijvoorbeeld naar de klimaatdoelen. De lat ligt hoog en dat maakt dat iedereen met elkaar moet samenwerken. Daarbij hebben de universiteiten een belangrijke rol te spelen, op het gebied van echt onafhankelijke kennisontwikkeling. De ramen moeten naar beide kanten open. De campus van de toekomst moet geheel open zijn: die gaan we niet dichttimmeren met veiligheidsmaatregelen. Iedereen moet er in en uit kunnen lopen, mensen van alle leeftijden. Jonge studenten, maar ook mensen die even komen bijscholen.’

De universiteiten vormen de ‘kraamkamer’ van de leiders van morgen. Welke opdracht zien universiteiten op dat gebied?
‘Als wij ergens veel maatschappelijke impact kunnen creëren, dan is het wel in het onderwijs – niet alleen in het onderzoek. We hebben op dit moment 290.000 studenten in het wetenschappelijk onderwijs. Die gaan straks allemaal de maatschappij in. Wij voelen daarin een heel grote opdracht. Je wilt dat studenten tijdens hun studie geëquipeerd worden om maatschappelijke impact te hebben, op de manier die zij zelf willen.
Het draait niet meer om vakkennis alleen, het is een bredere persoonlijke ontwikkeling. Je moet kunnen samenwerken, tussen verschillende disciplines kunnen switchen. Daarom is internationalisering ook zo belangrijk: leren omgaan met andere culturen. Het liefst zou ik willen dat nog veel meer Nederlandse studenten een tijdje naar het buitenland gaan. In ons huidige stelsel kan dat heel gemakkelijk.’

Tegelijkertijd staan studenten meer dan ooit onder druk om op tijd hun studie af te maken. Is er dan nog wel ruimte voor die persoonlijke ontwikkeling, bijvoorbeeld via activiteiten naast de studie?
‘We hebben een jaar of tien geleden geconstateerd dat het ambitieniveau wel wat omhoog mocht. Dat gaf meer dan de helft van de studenten toen zelf ook aan. Vanuit de overheid is gezegd: het aantal studenten groeit hard, met onze financiële middelen kunnen we dat niet bijhouden, dus we moeten wat aan het studietempo doen. Het is de uitdaging om de persoonlijke ontwikkeling van studenten binnen het curriculum te laten passen. In het curriculum proberen we ook ondernemerschap te stimuleren. Niet dat je wordt voorbereid op een leven als ondernemer, wel: hoe sta je in het leven? Je moet goed kunnen omgaan met nieuwe situaties, niet schrikken van verandering. Een houding van: kom maar op! De wereld verandert zo snel, het is belangrijk daar kansen in te zien. Dat moeten wij studenten meegeven. Alle universiteiten zijn hiermee bezig.’

Zijn universiteiten voldoende in staat hun eigen toptalent te ontwikkelen?
‘Over het algemeen wordt vaak iets te veel nadruk gelegd op onderzoeksprestaties van onze wetenschappers. We moeten en zullen breder gaan kijken naar het talent dat binnen de universiteiten rondloopt: ook op het gebied van onderwijs en maatschappelijke impact. De aandacht gaat nog te veel uit naar de individuele toponderzoeker. We werken daarom aan een manier om de prestaties van het hele wetenschappelijke team beter te waarderen. Daarmee onderken je dat de een nu eenmaal liever onderwijst, de ander juist onderzoekt, en de derde zegt: laat mij het maar uitleggen bij De Wereld Draait Door. Wetenschappers hoeven niet allemaal alles te doen. We hoeven niet allemaal zoals Nobelprijswinnaar Ben Feringa te zijn – die beheerst al die aspecten. Het moet meer in het DNA van instellingen gaan zitten om naar loopbaanpaden te gaan kijken: niet alleen meer als onderzoeker, ook in het onderwijs. Een aantal universiteiten is hier al heel serieus mee bezig, wij willen dit graag landelijk versterken.’

Wat hoopt u zelf over een aantal jaren bereikt te hebben?
‘Als ik tegen die tijd op straat aan mensen zou vragen bij wie we moeten zijn voor oplossingen voor energie, klimaat, veiligheid en water, hoop ik dat men antwoordt: “Bij de samenwerking tussen overheid, bedrijfsleven en universiteiten.”Als acht op de tien mensen dat zou zeggen, dan sta ik te juichen. Volgens mij is dat het hoogste doel. Ten tweede: dat het universitaire stelsel er wat structuur en financiering betreft zo stevig voorstaat, dat we mee kunnen blijven draaien in de top. Dat de Oxfords, Humboldts en Princetons weten: in Nederland moet je zijn voor hoogwaardige kennis. Dat ASML, Philips en Google in Nederland willen zitten vanwege het kennisniveau. We staan er nu goed voor, maar daar moeten we wel zien te blijven.’

Interview door Bob de Groot. De Groot is partner bij Amrop Executive Search en schrijft en interviewt voor Management Scope over leiderschap. Dit interview is gepubliceerd in Management Scope 10 2018.

facebook