Michael Reiziger (Jong Oranje): ‘Ga voor het team, niet voor jezelf’

Michael Reiziger (Jong Oranje): ‘Ga voor het team, niet voor jezelf’
Methodisch te werk gaan, vertrouwen op je staf en oprecht geïnteresseerd zijn. Dat zijn voor voormalig profvoetballer Michael Reiziger, nu coach van Jong Oranje, sleutelwoorden rondom leiderschap en teamontwikkeling. Net als in het bedrijfsleven draait alles om samenwerking, complementariteit en strategie. ‘Centraal staat onze speelstijl: de manier waarop wij willen voetballen. Als we dat plan goed uitvoeren, winnen we.’

Veel kinderen dromen van een carrière als profvoetballer. Voor Michael Reiziger, jongste van zes kinderen, was er eigenlijk nooit iets anders.  ‘Als ik niet buiten was met een voetbal, speelde ik binnen met een tennisbal. De woonkamer was het middenveld en in de keuken stond een klein doel. Als ik voetbalde, voelde ik me lekker. Daar kon niks aan tippen.’
Inmiddels kan Reiziger terugkijken op een prachtige voetballoopbaan: Hij speelde onder meer voor Ajax, AC Milan, Barcelona en PSV, en won de Champions League, de Wereldbeker en zes landstitels. Tussen 1994 en 2004 kwam hij 72 keer uit voor het Nederlands elftal.
De reden voor het interview is zijn tweede carrière als voetbaltrainer. In zijn meest recente aanstelling, als coach van het Nederlands elftal onder 21, leverde hij onlangs een historische prestatie door alle EK-kwalificatiewedstrijden te winnen. Dat was een Jong Oranje-team nooit eerder gelukt en werd daarvoor ook pas drie keer door een ander land (Spanje, Portugal en Duitsland) bereikt.
Sander Danse, business lead team en organisatie van LTP Business Psychologen, wil met de voetbalicoon uit zijn jeugd in gesprek over leiderschap, teamontwikkeling en het vermogen om onder druk te presteren, aspecten die zowel in het voetbal als in het bedrijfsleven cruciaal zijn om een winnende cultuur te creëren. Trefpunt is het KNVB-trainingscentrum in Zeist, waar Reiziger gemiddeld twee dagen per week doorbrengt en waar ook zijn staf (12 tot 15 mensen) is gehuisvest. 

Elke leider heeft zijn of haar eigen stijl. Wat roept het woord ‘leider’ bij u op?
‘Voor mij is een leider een voorbeeld, iemand die voorop gaat in de strijd en die er is voor het team, niet voor zichzelf. Dat is in mijn ervaring meestal niet degene die erg aanwezig is en altijd het hoogste woord heeft. Als voetballer heb ik heel wat aanvoerders meegemaakt, onder wie Josep Guardiola, Franco Baresi, Danny Blind en Frank Rijkaard. Dat waren allemaal serieuze, rustige types, maar iedereen luisterde als ze spraken. Ze hadden een natuurlijk charisma en waren een voorbeeld in de overgave waarmee ze hun werk deden. Zo’n voorbeeld wil ik ook zijn. Niet fysiek, want ik ben niet meer zo fit als die jonge jongens, maar wel in mentaliteit. Als we iets doen, doen we het voor 100 procent. Daarnaast vind ik respect voor elkaar heel belangrijk. Ik wil dat iedereen in alles zichzelf kan en zelfs moet zijn. Als mensen goed in hun vel zitten, krijg je meer kwaliteit op het veld. En met meer kwaliteit op het veld win je wedstrijden en krijg je prijzen.’
 
Behalve met de aanvoerders heb je als voetballer vooral te maken met de trainer. U heeft als speler en coach met tal van charismatische trainers gewerkt. Welke elementen van hun leiderschapsstijl neemt u mee in uw eigen aanpak?
‘Je moet als leider altijd jezelf zijn en je nooit anders voordoen dan je bent. Van andere trainers neem ik daarom datgene mee dat al dicht bij mezelf staat. Wat me erg aansprak bij Louis van Gaal, die ik al vanaf mijn jeugd ken en met wie ik het meest heb samengewerkt, is dat hij altijd echt geïnteresseerd was. Niet alleen als het over voetbal ging. Hij wilde oprecht weten hoe je als persoon in elkaar stak en hoe je over dingen dacht. Zelf neem ik ook altijd de tijd om nieuwe jongens in mijn team te leren kennen en een band op te bouwen. Als ik weet hoe iemands thuissituatie is en wat er in zijn leven speelt, kan ik hem beter stimuleren in wat ik op het veld voor elkaar wil krijgen. Wat ik ook in Van Gaal waardeerde, is zijn duidelijkheid. Nooit om de hete brij heen draaien, meteen eerlijk zeggen waar het op staat. Zo doe ik het zelf ook.’

Dat zullen niet altijd de leukste gesprekken zijn, bijvoorbeeld als u een speler moet vertellen dat hij niet in de selectie zit.
‘Als ik een keuze maak, heeft een speler dat te respecteren. Ik leg uiteraard uit waarom ik die keuze maak, maar uiteindelijk bepaal ik. Wat dat betreft is voetbal nog steeds een van de meest hiërarchische sporten, met veel duidelijkheid en discipline. Je kunt het een beetje vergelijken met het leger. Natuurlijk komt het voor dat iemand in zo’n situatie de spreekwoordelijke kont tegen de krib gooit, maar daar kan ik wel mee omgaan. Als voetballer heb ik zelf ook vervelende boodschappen gekregen, dus ik weet hoe het is en ik begrijp de emotie. Dan kun je het beste gewoon de mededeling doen en er later op terugkomen, als diegene weer wat rustiger is.’

Welke trainer was voor u een voorbeeld als het om teambuilding gaat?
‘Radomir Antić, die in 2003 bij Barcelona tussenpaus werd nadat de vorige trainer was ontslagen. Antić vond het belangrijk dat we op vrijdagmiddag naar de club kwamen om gewoon een beetje te kletsen en hapjes te eten, een beetje zoals de vrijdagmiddagborrel op kantoren. Hij had ook een heel eigen opvatting over discipline. Wij waren gewend dat je aan tafel niet mocht telefoneren. Nota bene de eerste keer dat we met Antić aten, ging er een telefoon af. Iedereen verstrakte, maar het bleek zijn telefoon te zijn en hij nam bovendien op en begon te praten. ‘‘Mijn kleinzoon’’, zei hij tegen ons.
Discipline was voor hem heel belangrijk, maar daarbinnen gaf hij ons veel vrijheid. Dat sprak me aan, omdat je dan bij zelfdiscipline en eigen verantwoordelijkheid uitkomt. In zijn visie was de ontslagen trainer niet alleen verantwoordelijk voor de slechte prestaties. Spelers moeten net zo goed hun verantwoordelijkheid nemen om in het weekend te presteren.
Zelf probeer ik spelers ook waar mogelijk vrij te laten en een sfeer te creëren waarin ze het prettig vinden om bij elkaar te zijn. Tijdens een trainingskamp van Jong Oranje zit iedereen tien dagen op elkaars lip. Mijn boodschap is: als we werken, dan werken we, maar daarbuiten mag en moet je ontspannen. Zo is het ontbijt ’s ochtends vaak een inloopontbijt, zodat iedere speler in z’n eigen tempo op kan staan en zelf bepaalt wanneer hij aan tafel zit – als hij maar op tijd voor de training op het veld staat. Dan vergt zelfdiscipline, maar dat hebben de meeste topsporters.’

Heeft u een bepaalde methode die u inzet om met het team tot de prestaties te komen die u met Jong Oranje heeft neergezet?  
‘Ik ga altijd heel methodisch te werk. In de twee maanden voordat de spelers van Jong Oranje voor het eerst bij elkaar kwamen, ben ik al wekelijks met mijn technische staf – hulptrainers, keeperstrainer, dataspecialist, video-analist – bij elkaar gekomen om duidelijk te maken hoe ik wil voetballen en wat ik daarvoor nodig heb. De ene keer besteedden we een sessie aan aanvallen, dan weer aan verdedigen of corners. Wat moet er bijvoorbeeld gebeuren als de keeper de bal heeft? Of de rechtsback? Zo neem ik mijn staf structureel mee in hoe ik wil spelen, omdat het belangrijk is dat we met een mond spreken. Als ik zeg dat ik het op een bepaalde manier wil, kan het niet zo zijn dat mijn assistent-trainer vervolgens aan de spelers vertelt dat het ook anders kan. Als de strategie duidelijk is, gaan we kijken welke spelers daarbij passen. Vervolgens ga je met die spelers opnieuw structureel alle stappen door. Dat is best lastig, want we zijn maar relatief kort bij elkaar. Daarom zoek ik naar spelers die niet alleen voetbalkwaliteiten hebben, maar die ook snel kunnen oppakken wat ik bedoel.’

Gebruikt u bij die spelersselectie psychologische profielen, wat binnen het bedrijfsleven steeds belangrijker wordt?
‘Bij het scouten werk je altijd met profielen. Dat profiel is sowieso per positie anders, maar je maakt ook een psychologisch profiel van welk type speler bij je team past. Stel: iemand is een einzelgänger, maar wel heel goed. Dat kan goud waard zijn, maar het kan ook de doodsteek zijn voor je team. Daarom kijk je altijd wat een team nodig heeft en waar ze mee om kunnen gaan. Hebben ze de kwaliteiten om die jongen op te vangen? Zijn ze bereid voor hem te lopen of laten ze hem op een gegeven moment links liggen? Natuurlijk kun je het niet altijd goed inschatten, zeker als je iemand van ver haalt. Hoe gaat die topper die in het buitenland speelt bijvoorbeeld om met de druk van altijd ‘‘de beste’’ zijn? Vindt hij zijn weg wel omdat hij stevig in zijn schoenen staat, of is hij makkelijk te beïnvloeden? Mijn uitgangspunt is dat een profiel op zichzelf nooit goed of slecht is. Het gaat erom hoe je ermee omgaat. Hoe meer tijd je stopt in het leren kennen van spelers, hoe beter dat lukt.’

Jong Oranje heeft alle EK-kwalificatiewedstrijden gewonnen. Dat moet goede moed en motivatie geven voor de eindronde van het Europees kampioenschap in juni 2025.
‘Winnen motiveert zeker, maar je kunt ook winnen met een slecht plan en met slecht spel. Dan gaan spelers uiteindelijk toch morren. Daarom is het zo belangrijk om de speelstijl die je wilt neerzetten van tevoren goed in te slijten. Dan kun je nog steeds een mindere wedstrijd spelen – ook wij hebben soms echt niet goed gespeeld – maar dan kun je altijd weer terug naar de structuur. Waarom lukte het niet? Wat hebben we over het hoofd gezien? Hoe kunnen we bijsturen? In die zin staat de winst niet centraal. Centraal staat onze speelstijl: de manier waarop wij willen voetballen. Als we dat plan goed uitvoeren, gaan we winnen. Niet andersom.’

Hoe gaat u daarbij om met individuele teleurstelling, bijvoorbeeld bij die speler die een belangrijke penalty mist?
‘Dan kom je weer uit bij het zijn van een team. In een wedstrijd komt het bijna nooit voor dat 11 jongens allemaal even goed spelen. Het gaat om de balans. Je hoopt dat degene die op dat moment sterker is de mindere kan meenemen en andersom: dat degene die niet goed in z’n vel zit die sterke speler zo veel mogelijk voedt. Wat ik bij Jong Oranje bovendien observeer, is dat ze elkaar onderling corrigeren. Zelfcorrigerend vermogen is superbelangrijk in een teamsport, want als trainer kun je niet altijd iedereen op het veld bereiken. Als spelers elkaar kunnen corrigeren, lossen problemen zich veel sneller op dan als ik moet wachten op een dood spelmoment.’

U bent niet alleen trainer maar geeft ook leiding aan een flinke staf. Hoe ziet u de rol van deze mensen?
‘We hebben verschillende expertises, maar we zorgen met elkaar voor de spelers. Zij hebben net als ik een leidende en controlerende rol. Omdat zij de hele dag op verschillende plekken met de spelers meelopen, zien ze allemaal weer andere dingen en zijn ze er op momenten dat ik uit beeld ben. Ik ga nooit in iemands expertise zitten en ik hoef niet alles te weten, maar ik moet het wel weten als iets niet goed loopt of als er iets gebeurt dat mogelijk een gevaar is voor het teamproces. Anders kan het bijvoorbeeld gebeuren dat ik een speler op een verkeerd moment of op een onhandige manier aanspreek en daardoor onze relatie verstoor. Wat dat betreft moet ik echt op mijn staf kunnen vertrouwen. Ik zeg ook altijd: als je iets verkeerd ziet gaan, spreek die speler erop aan en geef eventueel een waarschuwing. Zie je het nog een keer, kom dan naar mij. Als het te ver gaat, ben ik degene die het niet-leuke gesprek voert. Niet de rest van de staf.’

Goede communicatie is dus heel belangrijk. Hoe organiseert u dat?
‘Ik zit om de avond met de hele staf bij elkaar voor overleg. Mijn ervaring met zulke vergaderingen in het verleden was dat niemand z’n mond opendeed. Meestal hoorde je een ding: ‘‘We zijn goed bezig.’’ Maar daar gaat het mij niet om. Ik ben oprecht geïnteresseerd in het elftal, wil weten hoe het functioneert en of ik met de een of andere speler wellicht een extra gesprek moet aanknopen omdat hij net niet helemaal lekker in z’n vel zit. In de praktijk open ik de vergadering daarom meestal zelf met voorbeelden van wat mij is opgevallen – ook al zijn het details. Dat nodigt anderen uit om ook over details te praten die op het eerste gezicht misschien niet zo belangrijk lijken, maar bij elkaar opgeteld toch een signaal afgeven. Als je dan doorvraagt, krijg je de informatie die je wilt horen.’

Wat drijft u om dit werk te doen?
‘Ik houd van voetbal. Zo eenvoudig is het. Ik vind het superleuk om op het veld te staan, met die jongens bezig te zijn en ze te zien groeien. Tussen de eerste en de laatste keer dat we als Jong Oranje bij elkaar kwamen, zit een wereld van verschil. De meeste spelers hebben inmiddels een jaar met grote competities achter de rug en zijn niet alleen fysiek sterker geworden, maar ook mentaal volwassener. Daar geniet ik van. Coaching is voor mij constant het beste uit mensen halen om als team beter te worden en te kunnen winnen. Daarom wordt het nooit een sleur.’

Dit interview is gepubliceerd in Management Scope 10 2024.

Dit artikel is voor het laatst aangepast op 19-11-2024

facebook