De rotte appels van het kapitalisme
01-01-2004 | Auteur: Marcel Metze
In 2000 barstte de internet bubble en sloeg de jarenlange koersstijging aan de Amerikaanse technologiebeurs Nasdaq om in een daling. In 2001 keerde het tij in de hele economie en begonnen ook in Wall Street en aan alle westerse beurzen de aandelenkoersen over een breed front weg te pakken. Tegelijkertijd, als op een afgesproken signaal, namen de berichten in de media over cooking the books, fraude, verduistering en corruptie in hoog tempo toe. De namen zijn bekend: Enron, Worldcom, Qwest, ImClone. Als we de Amerikaanse econoom John Kenneth Galbraith moeten geloven, ooit nog adviseur van John F. Kennedy, was die samenhang inderdaad geen toeval.
Al medio jaren vijftig heeft hij het uitgelegd in The Great Crash, zijn beroemde boek over de beurskrach van 1929. Zolang een verduistering of fraude niet is ontdekt, leidt ze tot een (tijdelijke) vergroting van de ervaren welvaart. De dief ofwel de fraudeur heeft zijn winst en degene die is bestolen of misleid voelt nog geen verlies. Omdat altijd wel fraudes plaatsvinden, is de ervaren geldhoeveelheid - die mensen, bedrijven, banken dénken te hebben - altijd groter dan de feitelijke hoeveelheid. Het verschil noemt hij met een fantasiewoord de bezzle (naar het Engelse voor verduistering: embezzlement). De omvang van deze nog onontdekte fraude is afhankelijk van de conjunctuur. Galbraith: "In goede tijden zijn de mensen ontspannen, vol vertrouwen en is er geld genoeg." Fraudes blijven langer onopgemerkt en de bezzle groeit. In tijden van recessie gebeurt het omgekeerde. De welvaart neemt af. De mensen worden wantrouwend. "Degene die hun geld in handen heeft, wordt geacht oneerlijk te zijn tot hij het tegendeel bewijst. Controles zijn diepgaand en precies." De fraudes komen nu snel en onverbiddelijk aan het licht. "De zakelijke moraal verbetert enorm. De bezzle krimpt."
Zo was het toen, zo is het nu. Een van de eersten die in de VS na de krach van 1929 onder vuur kwam te liggen was ene Samuel Unsull. Hij had in de voorgaande haussejaren zijn kleine energiemaatschappij Middle West Utilities omringd met een netwerk van financiële belangen met allerlei ondoorzichtige dwarsverbanden. Door de beurskrach zakte dit kaartenhuis met een daverende klap in elkaar. De snelle koersdalingen van 2001 leverden vrijwel meteen een zelfde type schandaal op, rond de energiegigant Enron, die ook zo'n soort ondoorzichtig netwerk van vele honderden vennootschappen bleek te zijn. Sindsdien gebeurt precies wat na 1929 gebeurde: het wantrouwen overheerst, de controles nemen toe, financieel wangedrag en fraudes zijn niet langer te verbergen, de bezzle wordt kleiner.
Fraaie staaltjes van fraude
Net als in de VS begon die krimp in Nederland met het leeglopen van te ver opgeblazen luchtballonnen als Worldonline en KPN - in het voorjaar respectievelijk najaar van 2000 - en Newconomy in het begin van 2001. Vervolgens kwamen ook hier vanaf begin 2002 enkele fraaie staaltjes van fraude en corruptie aan het licht. Temidden van dalende beurskoersen en alsmaar somberder berichten over de economie en de overheidsfinanciën onthulde Ad Bos, een voormalig directeur van het wegenbouwbedrijf Koop Tjuchem, op vrijdag 15 maart 2002 dat minstens vijftig ambtenaren van Rijkswaterstaat zich hadden laten fêteren en omkopen, en dat hij zelf en directeuren van andere bouwbedrijven aan die praktijken hadden deelgenomen. Die onthulling leidde tot een stroom van krantenartikelen, televisie-uitzendingen, en een grote justitiële actie met invallen op 45 plaatsen bij bouwondernemingen in het hele land. In september dat jaar begon een parlementair onderzoek, waarbij de belangstellende burger live kon horen dat Koop Tjuchem beschikte over een ‘fêteerlijst' van een kleine twaalfhonderd ambtenaren en politici, vaak met huisadres en privételefoonnummer, die men in de jacht naar overheidsopdrachten zonodig reisjes, bordeelbezoeken en geld cadeau deed. Vrijwel alle grote bouwbedrijven bleken illegaal samen te spannen bij de aanbesteding van grote infrastructurele projecten zoals wegen, spoorlijnen, bruggen en tunnels, en de uitvoering daarvan onderling te verdelen. Met behulp van de cadeaus en smeergelden lieten zij ambtenaren te hoge offertes accepteren, waarna ze de overwinsten via schaduwboekhoudingen met elkaar verrekenden. Op die manier slobberden zij jarenlang honderden miljoenen belastinggelden teveel uit de overheidstroggen.
Ook in de supermarktbranche bleek het een en ander mis. In april 2002 werd Peter Stuyts, voormalig directeur van de supermarktketen Laurus, opgepakt. De Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) verdacht hem ervan steekpenningen, luxe vakantiereizen en dure auto's te hebben geaccepteerd van toeleveranciers, in ruil voor extra schapruimte voor hun producten in de door hem bestierde Konmar-winkels. Dat voorjaar doken ook de eerste geruchten op over misstanden bij concurrent Ahold. Aanvankelijk reageerde het concern woedend maar vanaf begin 2003 moest het stap voor stap toegeven dat het te kampen had met enorme interne boekhoudfraudes. Het grootste probleem zat bij de Amerikaanse cateringdochter US Foodservice, waar de directie er een gewoonte van had gemaakt leverancierskortingen tevoren in te boeken, ook als nog niet vaststond of ze daadwerkelijk konden worden gerealiseerd. Omkoping is tot heden niet aangetoond, maar gezien de enorme bedragen - van honderden miljoenen - hoeft het niet te verbazen als dat alsnog gebeurt. Ahold-topman Cees van der Hoeven en zijn financiële man Michiel Meurs moesten opstappen, mede omdat ze ook zelf op enkele punten iets te creatief met de boekhouding waren omgegaan, geheime side letters hadden achtergehouden voor de accountants, de winst te hoog hadden voorgesteld en daarmee impliciet ook de koers van het aandeel-Ahold en de waarde van hun eigen optiepakketten kunstmatig hadden opgeschroefd. Alles bijeen bleek de winst van Ahold in 2001 en 2002 rond 1 miljard euro lager te zijn geweest dan eerder officieel bericht. Dankzij Van der Hoeven en Meurs wordt Ahold in de internationale financiële pers tegenwoordig in één adem genoemd met Enron en Worldcom.
Streven naar macht en rijkdom
De grote vragen rond dit soort affaires zijn altijd weer dezelfde: waarom ontstaan ze, zijn het incidenten of wijzen ze op een structurele ontwikkeling, in hoeverre zijn de topmensen zelf betrokken bij misdrijven en/of verantwoordelijk? De vraag naar het waarom is het makkelijkst te beantwoorden. Fraude en corruptie zijn gebaseerd op diepgewortelde en onuitroeibare menselijke ambities, namelijk het streven naar macht en rijkdom. Voorzitter Alan Greenspan van de FED, het Amerikaanse stelsel van centrale banken, verwees hier impliciet naar, toen hij zei dat er gedurende de jaren ‘90 niet zozeer een toename was van de menselijke hebzucht zelf - die van alle tijden is - maar veeleer van de mogelijkheden voor hebzuchtig gedrag. Als er geld genoeg is, blijven fraudes langer onopgemerkt Op zoek naar oorzaken tonen Amerikanen zich vaak aanhanger van de ‘rotte appels' theorie, die stelt dat schandalen als Enron, Worldcom en Ahold uitsluitend de schuld zijn van de betrokken topmanagers. Die theorie ligt ten grondslag aan de Sarbanes- Oxley wet - genoemd naar de indieners - die de Amerikaanse senaat in de zomer van 2002 op initiatief van de Democraten aannam en die topmanagers verplicht persoonlijk te tekenen voor de correctheid van hun financiële verslaggeving. Ook George Bush gelooft erin. De president reageerde diezelfde zomer met een oproep tot ‘een nieuwe ethiek van persoonlijke verantwoordelijkheid' en een forse verhoging van de gevangenisstraf voor financiële fraude. Volgens het gezaghebbende - en onverdacht pro-kapitalistische - tijdschrift The Economist is het logisch dat Bush zich op de rotte appels richtte en het liever niet had over mogelijke structurele fouten in het kapitalistisch systeem. Vier van zijn ministers zijn voormalige CEO's van grote concerns, waaronder twee van oliebedrijven. De staatssecretarissen voor leger, luchtmacht en marine, zijn afkomstig uit de defensie-industrie; zijn stafchef was ooit een toplobbyist voor de auto-industrie, de grote accountantsfirma's kregen van hem drie eigen vertegenwoordigers in het vijf man tellende bestuur van de beurswaakhond SEC (inclusief de later weer afgetreden voorzitter Harvey Pitt). Niet eerder had een Amerikaanse president zulke nauwe banden met het bedrijfsleven als George Bush. Hij blijkt in de praktijk zeer gevoelig voor commerciële belangen - onder andere van de staal- en de olie-industrie - en zal de laatste zijn die tegen zich in het harnas te jagen door bijvoorbeeld strengere financieel-economische wetgeving. Veel meer dan wat stoere taal om het grote publiek te bedienen heeft hij het afgelopen jaar dan ook nog altijd niet laten zien. Bush' associatie met het bedrijfsleven is naïef en riskant. Als iets corruptie in de hand werkt, dan zijn het nauwe banden tussen directeuren met geld en overheidsdienaren met macht. De combinatie is gewoon té aantrekkelijk. Mede om die reden is corruptie misschien wel de meest subtiele van alle financiële wandaden en bestaat een neiging haar te bagatelliseren als een niet al te ernstig en nu eenmaal onuitroeibaar kwaad.
Dat bleek bijvoorbeeld toen NRC Handelsblad in 2002 sprak met tientallen Nederlandse bedrijven die actief zijn in Indonesië en moest concluderen dat die er zich vrijwel allemaal schuldig aan maken. De geïnterviewde managers bleven anoniem, maar hun mening werd treffend samengevat door voorzitter Bouma van de Nederlands-Indonesische Kamer van Koophandel, die zei: ‘Als je niet meedoet, kun je hier bijna geen zaken doen'. En dat schijnt ook in veel andere landen zo te zijn. In een onderzoek van het ministerie van Economische Zaken, uitgevoerd in 1999, zei tachtig procent van de ondervraagde ondernemingen dat zaken doen zonder steekpenningen in het buitenland onmogelijk is. Overigens vermijdt men dat woord liefst zoveel mogelijk. Zo staat het betalen van kleine bedragen aan ambtenaren om procedures te versoepelen bekend als ‘facilitaire betalingen'. Volgens NRC Handelsblad krijgen de lokale managers van de Nederlandse bedrijven in Indonesië van hun hoofdkantoren budgetten voor smeergelden, ‘commissies' en - al dan niet wijl de tweede echelons en ambtenaren uit de subtop de klappen opvingen.
Publieke verantwoordelijkheid
Er is echter een verschil tussen juridische en publieke verantwoordelijkheid. Die laatste is veel stemmingsgevoeliger. Medio jaren negentig stonden mannen als Jack Welch van General Electric en Bill Gates van Microsoft net zo vaak op de covers van grote magazines als Madonna. Maar in de zomer van 2002 hadden de Amerikanen blijkens opiniepeilingen minder vertrouwen in hun business leaders dan in de katholieke clerus (die toen volop in opspraak was wegens het verdoezelen van pedo- fiele praktijken). Dat zal er het afgelopen jaar niet veel beter op zijn geworden, en ook zonder vergelijkbare cijfers valt te vermoeden dat het vertrouwen van de Nederlanders in hún topmanagers evenmin nog veel voorstelt. In de jaren negentig prees men hen voor de successen, de winsten, de koersstijgingen. Zij genoten van hun heldenstatus. Nu houdt men hen even verantwoordelijk voor de scherpe koersdalingen, de boekhoudfraudes, de terugvallende winsten, de ontslaggolven en de economische recessie. In de ogen van het publiek is de afgelopen decennia een plutocratie ontstaan van topmanagers van grote, internationale bedrijven, die hun positie hebben gebruikt om vooral hun eigen welvaart enorm te vergroten.
Er zijn nogal wat feiten die dit beeld versterken. In de VS verdienden de bestuursvoorzitters van Fortune-100 bedrijven in 1970 bijvoorbeeld veertig keer zoveel als hun werknemers; rond 2000 was dat opgelopen naar duizend keer zoveel. Hoewel de absolute betalingsniveaus elders lager liggen, heeft deze trend zich in de hele geïndustrialiseerde wereld afgespeeld. Wat de zaak verergert, is dat de topmanagers hun eigen beloning ook na de economische omslag tot dit jaar gewoon door lieten stijgen. In Engeland stegen de basissalarissen van de honderd grootste beursgenoteerde bedrijven in het jaar 2002 nog altijd met meer dan elf procent en het totale beloningspakket met 23 procent. En ook in Nederland blijkt het niet eenvoudig de stijgende lijn in de topsalarissen om te buigen. Nauwe banden tussen directeuren met geld en overheidsdienaren met macht werken corruptie in de hand.
Daarmee is de grens toch wel bereikt, vindt nu zelfs The Economist. In juni 2003 bracht dit blad een special over ‘kapitalisme en democratie', en noemde daarin het beeld van het grote publiek dat de superbeloningen van topmanagers in veel gevallen voortkomen uit machtsmisbruik ‘largely correct'. Dat is een vergaande en harde uitspraak. The Economist ziet de uit de hand gelopen topbeloningen als hét kernprobleem van het hedendaagse kapitalisme. Niet omdat ze illegaal zouden zijn, want de toekenning geschiedt door commissarissen en aandeelhouders. Maar wel omdat ze de al genoemde corrumperende effecten hebben gehad van té optimistisch gekleurde en incorrecte financiële verslaggeving. En, zo valt hier in aansluiting op Alan Greenspan nog aan toe te voegen: omdat ze de mogelijkheden voor hebzuchtig gedrag té ver hebben uitgebreid. Het valt te bezien of de zelfbeperking die de commissie-Tabaksblat en belangrijke ‘old boys' als Harry Langman en Aernout Loudon (president-commissaris bij Vendex KBB respectievelijk ABN Amro) in Nederland voorstellen, de grotere individuele aansprakelijkheid in de Amerikaanse stijl van de Sarbanes-Oxley wet en maatregelen als een onafhankelijker toezicht op accountants, voldoende zullen zijn om creatief boekhouden, fraude en corruptie te verminderen. Zonder structurele en ingrijpende maatregelen bestaat de kans dat straks, in lijn met de theorie van John Kenneth Galbraith, met het aantrekken van de economie ook de zorgeloosheid weer toeneemt, de dieven, de omkopers en de fraudeurs hun kans toch weer schoon zien, en de bezzle weer gaat uitdijen - tot de volgende recessie uitbreekt.