De code: terug naar de basis of ruimte voor de maatschappelijke discussie?

24-06-2025 | Interviewer: Vincent Moolenaar | Auteur: Angelo van Leemput | Beeld: Rogier Veldman
Het sprookjesachtige kasteel Nijenrode is de plaats waar de battle over de toekomst van de corporate governance code plaatsvindt. Onder leiding van Vincent Moolenaar, business director board & governance van Nyenrode Business Universiteit, kruisen Harm-Jan de Kluiver en Jeroen Veldman de degens. De Kluiver was lang hoogleraar ondernemingsrecht aan de Universiteit van Amsterdam en is momenteel als zodanig verbonden aan de Radboud Universiteit in Nijmegen; Veldman is hoogleraar corporate governance aan Nyenrode Business Universiteit. Beiden hebben ze een uitgesproken visie op ‘de code’: waartoe die eigenlijk ‘op aard’ is en wat er wel en niet in moet worden opgenomen, zoals eerder onder meer bleek uit hun opiniebijdragen aan NRC Handelsblad (25 november 2024) en Het Financieele Dagblad (op 6 en 16 december 2024). De Kluiver vindt dat de code terug moet naar de basis en een document hoort te zijn voor en door het bedrijfsleven. Veldman ziet de code als een levend document dat zich richt op corporate governance en daarom ook plaats dient te bieden aan maatschappelijk debat en input van derden.
De code zag ruim 20 jaar geleden het levenslicht en wordt momenteel opnieuw tegen het licht gehouden. Hoe staat de code er anno 2025 voor?
De Kluiver: ‘In mijn optiek is het nog steeds een zeer levend document. In de bestuurskamers is de code nooit ver weg. Het is een document dat iedereen kent en bij de hand heeft. Het voldoet dan ook prima aan wat ooit de bedoeling was.’
Veldman: ‘De code heeft een ontwikkeling doorgemaakt. Misschien moeten we even teruggaan naar het beginpunt. In Nederland ontstond de code aan het begin van deze eeuw, maar in het Verenigd Koninkrijk was men ons voor. Daar was men begin jaren ’90 al met een code bezig. Hoewel het in de begintijd ging over de structuur van een onderneming en over de ondernemingsuitkomsten, was de aanleiding dat er veel maatschappelijke druk was op met name de accountants. De maatschappelijke dimensie was dus een directe aanleiding om tot een principles based-code te komen. De financiële crisis van 2008 en de groeiende zorg over klimaatverandering hebben daar nieuwe aspecten aan toegevoegd. Ook in het VK is die maatschappelijke dimensie verbreed. Bij de laatste update van de code in het VK, vorig jaar, werd gesteld: “A successful company is led by an effective and entrepreneurial board whose role is to promote the long term sustainable success of the company, generating value for shareholders and contributing to wider society.”’
De Kluiver: ‘Het maatschappelijk debat an sich is natuurlijk ook helemaal niet nieuw. Dat kennen we in Nederland ook al sinds de jaren ’60 – toen werd er al gezegd dat je rekening moet houden met de stakeholders. Sterker nog, van oudsher geldt in het ondernemingsrecht dat je de belangen van de stakeholders in aanmerking moet nemen. Dat geldt overigens in Nederland nu nog veel nadrukkelijker dan in het VK.’
Veldman: ‘Maar de wijze waarop deze belangen expliciet verwoord zijn binnen de context van de code, is relatief nieuw.’
De Kluiver: ‘Dat is waar. Maar of je daar plaats voor biedt binnen de code is een keuze. Het hoeft niet. En ik ben er ook niet voor. Ik ben ervoor dat we teruggaan naar de basis. De code is ooit ontstaan vanuit allerlei boekhoudschandalen. Daardoor was het nodig dat er aandacht kwam voor de financiële hygiëne binnen ondernemingen. Dáár moet de code primair over gaan. Dat is al ingewikkeld genoeg.’
Veldman: ‘De geschiedenis laat zien dat de code een belangrijke rol speelt in het vormgeven aan maatschappelijke discussie in de theorie en praktijk van corporate governance. Het is mijns inziens juist de taak van de code om het maatschappelijke verkeer een rol te geven in het debat over corporate governance en daarmee uiteindelijk de legitimiteit van de bestuurspraktijk en beroepsorganisaties te borgen. Anders is het geen corporate governance code meer, maar een beroepscode voor bestuurders. Daarnaast zou het weghalen van de maatschappelijke discussie bij de code de invulling van het corporate governance-debat volledig bij de politiek leggen. Dat lijkt mij niet wenselijk. Het politieke proces werkt traag, politici hebben een ander perspectief dan dat van de boardroom en je loopt het risico dat de mening over de invulling van corporate governance iedere vier jaar verandert.’
De Kluiver: ‘We moeten ervoor waken dat we van de corporate governance-commissie een discussieforum maken. Als je alle partijen die ook in dat politieke proces zitten in de commissie uitnodigt, gaan we een politiek debat voeren. Je moet die politieke discussie juist niet binnenhalen in het systeem. De maatschappelijke wind waait alle kanten uit. Ik denk niet dat je de code daarvan afhankelijk moet maken.’
Nu is het model in Nederland gestoeld op het principe van de schragende partijen. Is dat een duurzaam model?
De Kluiver: ‘Het principe van de schragende partijen is heel goed. Dat draagt bij aan het gezag van die code. Tenminste, als je uiteindelijk tot overeenstemming komt. Maar je kunt niet iedereen erbij halen. De kernpartijen zijn de ondernemingen en de beleggers/aandeelhouders. De vakbonden zijn er later bij gekomen, maar die zijn altijd een vreemde eend in de bijt gebleven, omdat in de onderneming immers de ondernemingsraad de geëigende gesprekspartner is. Als je de vakbonden toelaat, waarom dan ook niet Greenpeace en andere organisaties die maatschappelijke doelen nastreven?’
Als je het stakeholder-denken als uitgangspunt neemt, is het wellicht niet onlogisch dat er meer schragende partijen komen…
Veldman: ‘Over de precieze invulling zou je moeten nadenken, maar ik kan me heel goed voorstellen dat je een publieke consultatie organiseert waarin veel partijen, inclusief MVO Nederland en Greenpeace, hun stem kunnen laten horen. Ik zeg niet dat ze daarmee een beslissende stem moeten hebben. Je kunt prima een commissie hebben die uit experts bestaat. Maar het lijkt mij een goede zaak als er een proces is waarmee stemmen gehoord worden rond de actualisatie van de code.’
De Kluiver: ‘Dat laatste is wat mij betreft geen automatisme. Het kan heel goed zijn dat die mensen prachtige ideeën hebben, maar dat je toch zegt: “Ja, luister eens, ik heb hier een business te runnen. Dat is mijn kernverantwoordelijkheid. Dat moet binnen de financiële regels gebeuren en dat moet duurzaam gebeuren. Daar kun je mij op aanspreken. En ik begrijp dat je andere dingen ook heel belangrijk vindt, maar dat gaan we niet doen.” Ik zou eigenlijk ook willen bestrijden dat het model gebouwd is op de belangen van stakeholders. De kern van het systeem is dat je onderneemt op een maatschappelijk verantwoorde manier. Akkoord, daarbij moeten we rekening houden met stakeholders, maar het is niet zo dat de ondernemingsbeslissing de uitkomst is van een consultatie met stakeholders.’
Veldman: ‘Het betekent niet dat alles terug hoeft te komen. Het betekent wel dat je in een consultatie een weerslag geeft van een maatschappelijk debat dat op dat moment speelt.’
De Kluiver: ‘Maar als je organisaties betrekt bij de code, dan zul je er ook wat van terug moeten laten komen. Je kunt niet zeggen: praat allemaal gezellig mee, om vervolgens te zeggen: we hebben jullie allemaal gehoord, maar we doen er niets mee. Dat lijkt me geen wenselijke situatie. We moeten niet verbreden, we moeten verdiepen.’
En hoe zie je die verdieping voor je?
De Kluiver: ‘Een goed voorbeeld is de VOR, de verklaring omtrent risicobeheersing, die behoorlijk is aangescherpt en die opgenomen wordt in de code. Dat lijkt me een uitstekende ontwikkeling. Leg maar uit hoe je risicobeheersingssysteem functioneert. Datzelfde geldt voor duurzaamheidsrapportages. Leg het maar uit!’
> Lees ook: Jaap van Manen en Marlies de Vries over de Verklaring Omtrent Risicobeheersing (VOR)
Hoe voorkomen we dat de code een speelbal wordt van de politieke wind? In de Verenigde Staten is die de andere kant op gaan waaien. Hoe voorkom je dat de volgende aanvulling op de code over een x-aantal jaar niet volledig uit de mode is?
Veldman: ‘Helemaal voorkomen doe je dat niet. De Nederlandse corporate governance loopt meestal voorop. Ik vind dat in zoverre positief dat we in Nederland thema’s vroeg agenderen en op zoek gaan naar werkbare oplossingen. Soms zullen thema’s dan uiteindelijk hun weg vinden naar wetgeving. Andere keren zullen thema’s weer uit de code verdwijnen. Uitzoeken wat werkt in de praktijk middels een comply or explain-mechanisme is precies wat de code zo zinvol maakt. Als we te ver doorschieten, dan kan de volgende Monitoring Commissie een stap terug zetten. Ook dat is meebewegen met het maatschappelijk debat.’
Wat mij opvalt, is dat een belangrijke partij op dit moment geen rol speelt in de corporate governance code: de proxy-adviseurs. Die zijn van wezenlijk belang als het gaat om het gedrag van aandeelhouders. Horen zij niet betrokken te zijn?
Veldman: ‘We hadden voorheen de stewardship code die losstond van de corporate governance code. Met de integratie van de stewardship code wordt nu ook in de governance code aandacht besteed aan de wijze waarop institutionele beleggers zich verhouden tot ondernemingen. Wellicht komt er in de volgende editie van de code ook meer aandacht voor de rol van proxy-adviseurs.’
De Kluiver: ‘Ja, je raakt een heel wezenlijk punt, wat eigenlijk breder ligt dan de proxy-advisors, namelijk: de aandeelhouders. In de loop van de tijd is het pakket aan verplichtingen voor bestuur en commissarissen gegroeid, terwijl er maar weinig verplichtingen voor aandeelhouders in de code staan. Zodra je meer verplichtingen wilt opleggen, komen de belangenverenigingen van aandeelhouders in opstand. Als je de code al wil “vermaatschappelijken”, zou je in ieder geval ook willen dat aan de kant van de aandeelhouders de nodige eisen worden gesteld.’
De Ondernemingskamer verwijst ook wel naar bepalingen uit de code in haar beschikkingen, waardoor de pure status van ‘soft law’ verlaten lijkt te worden. Is het wenselijk dat de code wordt gezien als juridisch document?
De Kluiver: ‘We moeten dat niet overdrijven. Voor de Ondernemingskamer komt de code alleen maar op tafel als er beursgenoteerde ondernemingen in het geding zijn. Dat is een grote zeldzaamheid. Ik denk in zijn algemeenheid dat je terughoudend moet zijn om de code te zien als een juridisch document. Dit was ook het grote debat bij de herziening van de code in 2022. Er is destijds eindeloos gesproken over wat het betekent als je zegt dat de onderneming verantwoordelijk is voor bijvoorbeeld duurzame ontwikkeling. Betekent dat dan dat je daarmee ook een juridische verantwoordelijkheid en juridische aansprakelijkheid binnenhaalt? Dat zou je echt moeten voorkomen. Dan haal je juist het element van inspiratie uit de code. Het verlamt het proces.’
Veldman: ‘Ja, ik ben het met je eens. De bedoeling van de code is om de wijze waarop er maatschappelijk gedacht wordt over de invulling van goed bestuur tot uitdrukking te brengen en daarmee een gesprek in de bestuurskamer tot stand te brengen. Niet om de deur open te zetten voor strategic litigation.’
Hoe logisch zou het zijn om te denken over een Europese corporate governance code, ter vervanging van nationale codes?
De Kluiver: ‘Dat zou heel goed kunnen. De bestaande codes komen voor 80, 90 procent overeen. Ze hebben dezelfde kern. Ze vertellen allemaal wat een bestuur moet doen, wat een toezichthouder moet doen, hoe het zit met de interne controles, et cetera. Je zou dat kunnen samenvoegen. Maar of dat meteen een meerwaarde heeft, weet ik niet.’
Veldman: ‘Er is in de jaren ’70 uitgebreid gesproken over de harmonisatie van company law in Europa. Dat is er nooit gekomen. De verschillen tussen de lidstaten zijn toch net nog iets te groot. Kijk alleen al naar de verschillen tussen de invulling van fiduciary duties voor Nederlandse en Duitse commissarissen. Zulke verschillen maken het ingewikkeld om tot een overkoepelende Europese code te komen.’
Wat zou er wat jou betreft, Harm-Jan, uit de code moeten om het document terug te brengen tot de kern?
De Kluiver: ‘Ik denk eigenlijk dat er niet zoveel uit moet. Wat eruit kan, zijn de onderwerpen die al in wetgeving zijn vervat en die nog eens in de code worden herhaald. De quotaregeling en dat soort dingen. Als je het document opschoont, zal het aan kracht winnen. Maar van mij hoeven er niet zozeer dingen uit. Ik zou wel heel voorzichtig zijn met dingen erbij halen.’
Wat zou jij erbij willen halen, Jeroen?
Veldman: ‘Ik denk dat we moeten proberen om ons een beeld te vormen over waar we over 10 jaar staan en wat een snel veranderende fysieke, politieke en maatschappelijke context betekent voor corporate governance en de toekomstbestendigheid van businessmodellen. Dat zou leidend moeten zijn voor de ontwikkeling van de code.’
Wat is jullie advies aan de net aangetreden Monitoring Commissie?
Veldman: ‘Ik zou ervoor willen pleiten de code met respect te behandelen, omdat er goede historische redenen zijn voor de thema’s die erin behandeld worden en de wijze waarop dat gebeurt. Denk ook goed na over hoe je het maatschappelijk debat naar binnen kan brengen, op zo’n manier dat het effect heeft en ook nog werkbaar blijft in de herziening van zo'n code. Maar denk met name na over waar we over tien jaar willen staan en wat ervoor nodig is om daar te komen.’
De Kluiver: ‘Het eerste en het derde onderwerp onderschrijf ik graag. Van dat maatschappelijke debat naar binnen brengen in de code zou ik echt wegblijven. Schoenmaker, blijf bij je leest.’
Dit interview is gepubliceerd in Management Scope 06 2025.
Dit artikel is voor het laatst aangepast op 24-06-2025