David Veredas: ‘Zonder verplichting leggen bedrijven de rekening elders neer’

David Veredas: ‘Zonder verplichting leggen bedrijven de rekening elders neer’
Hoe kunnen bedrijven het beste tot verdere verduurzaming worden aangezet? En hoe zorgen we ervoor dat ze meer rekening gaan houden met de externe effecten van hun activiteiten? Naast bestuurders is volgens David Veredas, hoogleraar finance and sustainability en directeur van het Centre for Sustainable Finance van Vlerick Business School, ook de overheid aan zet: ‘Die zou marktpartijen moeten stimuleren om zich verantwoord te gedragen.’

Bijna iedereen kent de uitspraak van de beroemde econoom Milton Friedman dat het doel van een bedrijf zou moeten zijn om de winst voor aandeelhouders te maximaliseren. Maar vrijwel niemand weet dat deze uitspraak incompleet is, zegt David Veredas, hoogleraar financiële markten en directeur van het centrum voor Sustainable Finance van Vlerick Business School, in een gesprek met Vanessa Otto-Mentz van Deloitte. ‘In zijn in 1970 in The New York Times gepubliceerde artikel voegde Friedman daaraan toe dat het streven naar winst binnen de grenzen van de wet moet plaatsvinden. Een belangrijke toevoeging die aangeeft dat de overheid de kaders kan (en moet) bepalen waarbinnen marktpartijen economische activiteiten kunnen ontplooien. En dat diezelfde overheid marktpartijen zou moeten stimuleren om zich verantwoord te gedragen, om binnen die gestelde kaders te blijven zonder dat de schadelijke externe effecten ten koste gaan van de publieke goederen. Bedrijven vervuilen immers nog steeds straffeloos, doen de biodiversiteit geweld aan en stoten broeikasgassen uit, waardoor publieke verliezen worden geleden zonder dat de eigen winst erdoor wordt aangetast.’ 

Dat is een interessante stelling: externe effecten gaan vaak ten koste van publieke goederen. Kunt u dat toelichten?
‘Publieke zaken als luchtkwaliteit en biodiversiteit zijn van iedereen, maar vallen niet onder de verantwoordelijkheid van een bepaalde instantie. Omdat bedrijven niet verplicht zijn om iets te doen aan schade die ze toebrengen aan deze publieke goederen of omdat ze maatregelen om schade te beperken als een onnodige kostenpost beschouwen, nemen ze de neveneffecten van hun economische activiteiten vaak niet mee in hun besluitvorming, ze leggen de rekening elders neer. Ik denk dat de overheid ervoor moet zorgen dat ze dat wel doen. Dat de overheid een fiduciaire verplichting heeft: niet alleen om te voorkomen dat bedrijven de schadelijke neveneffecten van hun activiteiten kunnen afwentelen op anderen, maar ook om positieve neveneffecten te stimuleren. Met andere woorden: om de externe effecten te internaliseren. Zoals beide zaken ook al gebeuren, zeker in Europa. Deels via wet- en regelgeving, zoals de Europese Corporate Social Reporting Directive (CSRD), deels via toezicht op markten, zoals het Europese emissiehandelssysteem EU ETS. Een stap in de goede richting, al zou er meer moeten gebeuren.’

Wat moet er dan op macro-economisch niveau gebeuren?
‘In de eerste plaats moeten we anders gaan meten, zodat externe effecten kunnen worden meegenomen. Een indicator als het bruto binnenlands product (bbp) schiet tekort. Die is geschikt om de economische activiteit in een land te meten – en daarvoor was hij ook bedoeld toen Simon Kuznets het begrip kort voor de Tweede Wereldoorlog introduceerde. Maar het meet de welvaart niet, onder andere niet omdat de omvang van de externe effecten van productie en consumptie erin ontbreekt. Zo is – om een bekend voorbeeld te noemen – het werk van een huisvrouw of huisman niet in het bbp inbegrepen. Evenmin worden zaken als vervuiling, verlies van biodiversiteit, uitputting van grondstoffen en klimaatverandering meegenomen. Een alternatieve maatstaf waar ik veel in zie, is de genuine progress indicator, de gpi. Die geeft het bbp plus of min de waarde van alle externe effecten weer. Als we naar de gpi voor de Verenigde Staten sinds de jaren zeventig kijken, zien we bijvoorbeeld dat het bbp enorm is gegroeid, terwijl de gpi vlak is gebleven, vooral door allerlei negatieve sociale gevolgen en milieueffecten.’

Welke ‘megatrends’ kunnen vooral tot verdere verduurzaming leiden?
‘De drie belangrijkste factoren die de klimaat- en biodiversiteitscrisis aanjagen zijn bevolkingsgroei, technologische ontwikkeling en economische groei – drie factoren die je overigens in een eenvoudige vergelijking kunt weergeven, de Kaya-identiteit. Bevolkingsgroei tegengaan is evenwel een gevoelig en politiek moeilijk onderwerp is. Investeren in schone technologieën is een deel van de oplossing, maar clean tech is niet zaligmakend. Zeker op termijn is het aanpakken van economische groei het belangrijkste. Degrowth van bepaalde delen van de economie is onontkoombaar: de delen die onhoudbaar zijn, moeten we laten krimpen. Andere sectoren kunnen wel groeien; de circulaire economie, de digitale economie en de kenniseconomie moeten vooral worden gestimuleerd.’

Betekent dat niet per saldo dat de economie als geheel zal moeten krimpen? Dat wordt vaak gesteld.
‘Ik denk het niet; volgens mij kan de economie als geheel blijven groeien. Alleen moet die groei verantwoord plaatsvinden. Dus rekening houdend met alle externe effecten, en zonder overschrijding van “de grenzen van de groei” zoals de Club van Rome het in 1972 al noemde. Ik denk dat dit mogelijk is zonder dat het welzijn van mensen er per se op achteruit zal hoeven te gaan – je kunt ook gelukkig zijn als je in een iets kleinere auto gaat rijden of de fiets pakt.
Voor zover er toch krimp zal moeten plaatsvinden, zal deze degrowth zich idealiter vooral in ontwikkelde landen voltrekken. In ontwikkelingslanden zal het eerder moeten gaan om een meer verantwoorde groei. En ik ben van mening dat Europa en de Verenigde Staten die landen bij die transformatie kunnen helpen. Tenslotte is historisch meer dan 80 procent van de door mensen veroorzaakte broeikasgas-emissies in de atmosfeer uit Europa of de VS afkomstig. Wij hebben de problemen waar we het nu over hebben dus grotendeels veroorzaakt. Dan hebben we toch een verantwoordelijkheid om andere landen te compenseren voor de schade die wij hebben toegebracht? En om ze te ondersteunen om hun economie te verduurzamen, door instrumenten in te zetten zoals handelsovereenkomsten, diplomatie, financiële hulp en technologische samenwerking.’

We hebben het gehad over het belang van het inzicht in de werkelijke waardecreatie van het bedrijf, waarbij de externe effecten goed in kaart moeten worden gebracht en over het belang van een scenario waarin houdbare groei en krimp hand in hand gaan. Een van de manieren om zo’n scenario te verwezenlijken is via prijsprikkels. Door het ‘vermarkten’ van de natuur. U noemde het Europese emissiehandelssysteem een goede manier om externe effecten te internaliseren. Zou een soortgelijk systeem ook breder kunnen worden ingevoerd?
‘Er gaan stemmen op om dat te doen. Het gebeurt ook wel, bijvoorbeeld om bedrijven die biodiversiteit bevorderen te belonen in de vorm van koolstofemissierechten. Maar de initiatieven daartoe bevinden zich nog in een heel pril stadium. Het ligt ook gevoelig, want als je een prijskaartje aan de natuur hangt en die vervolgens gaat vermarkten, moet je dat streng controleren, anders kan het meer kwaad dan goed doen.’

Wat kunnen bestuurders doen die hun bedrijf verder willen verduurzamen? Welke acties kunnen ze ondernemen?
‘Sowieso is het een goed idee om kennis uit te wisselen met andere bestuurders, en van elkaar te leren. Onze business school werkt samen met het Chapter Zero Brussels, dat peer-to-peer leren faciliteert in de Director Climate Journey (DCJ). Dat is een programma gebaseerd op de Sustainable Governance Principles van het World Economic Forum. Het programma bestaat uit vier dagen training, waarin bestuurders leren over de wetenschappelijke, economische, sociale en juridische aspecten van klimaatverandering en andere zaken die te maken hebben met verduurzaming, en hoe ze deze kunnen integreren in hun strategieën, risicobeheer en rapportages.
Na een jaar worden de bestuursleden uitgenodigd om terug te komen naar de business school en te rapporteren over wat ze hebben gedaan in hun organisaties. Als een van hen iets opmerkelijks heeft gedaan, wordt hij of zij gevraagd om het te presenteren aan de andere deelnemers. Het draagt er allemaal toe bij dat bestuurders wat ik noem klimaatcompetent worden.’

Klimaatcompetente bestuurders. Wat verstaat u daaronder?
‘Een klimaatcompetente bestuurder beschikt over voldoende kennis over de impact van klimaatverandering op de economie, strategie, financiën en stakeholders van een bedrijf. Na de DCJ kunnen de bestuurders weloverwogen vragen stellen en duurzaamheid zien als een kans in plaats van alleen een kostenpost of bedreiging. Zo blijkt uit onderzoek onder 1.500 bedrijven in de MSCI-beursindex dat bedrijven die sterk gericht zijn op duurzaamheid vaak minder kapitaalkosten hebben dan bedrijven met lagere scores op het gebied van ESG. Bovendien geeft mijn eigen met steun van ABN Amro verrichte onderzoek aan dat duurzaam gedreven kleine en middelgrote ondernemingen kredietwaardiger en veerkrachtiger zijn en minder risico lopen op financiële problemen of faillissementen. Aan de andere kant lopen bedrijven die duurzaamheid niet omarmen het risico om stranded assets te bezitten die onvoorziene of voortijdige afschrijvingen ondergaan, met alle nadelige gevolgen van dien.’

Hoe kunnen bestuurders duurzaamheid integreren in hun besluitvormingsprocessen?
‘Effectieve samenwerking en steun van collega-bestuurders zijn van vitaal belang, aangezien duurzaamheid van bovenaf tot de organisatie moet doordringen. Bestuurders moeten bereid zijn de governance van de organisatie aan te passen om duurzaamheid te bevorderen. Dit omvat het ontwerpen van beoordelings- en beloningssystemen die bijdragen aan het stimuleren van duurzaamheid. Bovendien moeten ze andere stakeholders in de waardeketen aanmoedigen om duurzame praktijken te omarmen. Dit is met name van cruciaal belang omdat indirecte scope 3-emissies, die vaak verantwoordelijk zijn voor een aanzienlijk deel van de uitstoot van broeikasgassen, kunnen oplopen tot 90 à 95 procent in sectoren zoals de fossiele brandstof-industrie. Bestuurders dienen bovendien transparant te zijn over externe effecten en deze op te nemen in hun rapportagepraktijken. Het erkennen van het belang van luisteren naar verschillende belanghebbenden – zoals klanten, werknemers, investeerders en de samenleving – is essentieel om hun behoeften en verwachtingen te begrijpen en daarop in te spelen.’

Dat laatste is nog wel eens een probleem. Niet iedereen in de samenleving is overtuigd van de noodzaak van verduurzaming. In de VS wordt verduurzaming soms weggezet als woke. Er is daar zelfs een sterke anti-ESG-beweging, terwijl je toch zou zeggen dat ESG-maatregelen juist goed zijn voor de betrokkenen. Denk alleen al aan maatregelen om al te grote ongelijkheid tegen te gaan of om opwarming van de aarde te beperken. Hoe komt het dat het sentiment helemaal niet zo pro-verduurzaming is als je redelijkerwijs zou mogen verwachten?
‘Het is verbazingwekkend dat in de VS, toch een zeer ontwikkelde economie, die houding zo wijdverspreid is, zeker in staten die worden gedomineerd door de Republikeinen. Helemaal nu ze steeds vaker met de fysieke gevolgen van de opwarming van de aarde worden geconfronteerd. In Texas is een hittegolf, bosbranden teisteren Californië, de smog rukt op in New York vanwege de bosbranden in Canada, de Colorado-rivier droogt op. Maar veel mensen lijken het niet te willen weten, en ontkennen de feiten liever dan dat ze die onder ogen zien. Het doet me denken aan de film Don’t Look Up. Daarin wordt een naderende asteroïde genegeerd door het publiek. Omdat de politiek en de media bang zijn om hun populariteit te verliezen, praten ze mensen naar de mond in plaats van ze goed voor te lichten. De consequenties zijn desastreus. Persoonlijk vind ik het moeilijk te begrijpen.’

Interview door Vanessa Otto-Mentz, partner sustainability bij Deloitte. Gepubliceerd in Management Scope 07 2023.

Dit artikel is voor het laatst aangepast op 29-08-2023

facebook