'Boeren betalen meer dan corporates'

'Boeren betalen meer dan corporates'
Kleine toeleveranciers in opkomende markten kunnen geen maanden op hun geld wachten. Rick van der Kamp van International Finance Corporation (IFC), over supply chain finance als armoedebestrijding.

Ruim tweehonderd vertegenwoordigers van leveranciers, afnemers en andere internationale ketenpartners verzamelden zich eind november in de Amsterdamse Beurs van Berlage. Samen met kredietverstrekkers en wetenschappers uit binnen- en buitenland kwamen ze af op alweer het derde Supply Chain Finance Community Forum.

Dit event werd twee jaar geleden voor het eerst gehouden, op initiatief van Michiel Steeman, oprichter van de Supply Chain Finance Community en lector supply chain finance aan de hogeschool Windesheim. Een dag lang deelden de deelnemers hun supply chain finance-ervaringen met elkaar.

Op de ochtend van dit forum kopte het FD op de voorpagina dat grote concerns, onder aanvoering van Heineken, Jumbo, Randstad en FrieslandCampina hun facturen veel sneller (bínnen dertig dagen) gaan betalen. Dit initiatief werd vorig jaar al aangekondigd door EZ-minister Henk Kamp tijdens het tweede SCF Community Forum, onder de noemer Betaalme.nu; het werd mede aangejaagd door de SCF Community.

Maar niet alleen in Nederland is het zaak dat grote afnemers hun, vaak kleine, toeleveranciers niet maanden laten wachten op hun geld. Wereldwijd, en met name in opkomende markten, geldt dit zeker zo sterk. Temeer omdat lokale, commerciële banken lang niet altijd de gewenste financiering willen of kunnen verstrekken. Dat blijkt ook uit het verhaal van de Nederlander Rick van der Kamp, senior operations officer van de International Finance Corporation (IFC), dat onderdeel is van de Wereldbank. De IFC werd in 1956 opgericht, met als doel om de private sector in ontwikkelingslanden te versterken. Sinds de oprichting heeft de IFC zo’n honderd miljard dollar geïnvesteerd in opkomende markten. Met als missie extreme armoede te bestrijden en de welvaart voor de burgers in deze landen te vergroten. Een van de instrumenten hiervoor is supply chain finance.

Van der Kamp is een van de bankiers die vanuit de IFC supply chain finance handen en voeten geeft. Hij heeft de afgelopen twintig jaar letterlijk veel uithoeken van de wereld gezien en kent als geen ander de ontwikkelingen en voordelen die supply chain finance kan bieden aan ketenpartners. De titel van zijn verhaal tijdens het forum zegt al veel over de activiteiten van de IFC: From microcredit to supply chain finance, bringing sustainability and working capital to small firms-farms. We spreken de in Jakarta gestationeerde Van der Kamp na zijn presentatie.

Wat doet de IFC precies aan supply chain finance?
‘We werken langs twee sporen. Ten eerste hebben we in 2010 500 miljoen dollar vrijgemaakt, speciaal voor supply chain finance. Dit Global Trade Supplier Finance program (GTSF) loopt in landen als Nicaragua, de Filippijnen, Bangladesh, China, Egypte, Mexico en nog enkele tientallen landen. We werken meestal met kopers die hun grondstoffen betrekken van leveranciers uit ontwikkelingslanden. Het tweede spoor is het opzetten van supply chain finance-constructies voor de allerkleinste leveranciers, die het vaak het meeste nodig hebben. Denk aan boeren met akkers van een hectare of nog minder, in landen in Latijns-Amerika, Azië en Afrika. Voor hen is het vaak fnuikend om twee maanden op hun geld te moeten wachten. Die kleine boeren bereiken we niet rechtstreeks, daar hebben we absoluut de capaciteit niet voor, maar via hun afnemers, met name de handelaren in de keten.’

Wat zijn in het algemeen de criteria voor IFC om met financiering over de brug te komen?
‘Ten eerste moet een project winstgevend zijn. Er mag best een hoog risico aan kleven, als dat maar samengaat met een redelijk uitzicht op een goed rendement. Naast dit puur commerciële aspect beoordelen we ook in hoeverre een project bij kan dragen aan de algemene ontwikkeling van een land. Voor een bank besteden wij relatief veel tijd aan het analyseren vooraf, aan checks. Dat is logisch en zinvol. Daardoor hebben we, als ik eerlijk ben, ook wel eens interessante deals gemist. Maar we gaan primair voor een veilige benadering. Zeker in dit economisch tij, waarin veel ontwikkelingslanden tikken hebben opgelopen, voornamelijk door de gedaalde grondstofprijzen waardoor ze minder verdienen aan hun export.’

Probeert de IFC het gedrag van grote afnemers bij te sturen? Zo ja, hoe?
‘Dat is een van de sleutelfactoren in ons werk. Partijen mogen participeren in onze supply chain finance-programma’s als ze voldoen aan onze parameters op gebied van milieu en werkomstandigheden. Denk aan de veiligheid van werknemers in fabrieken, dat meer dan ooit op de agenda staat na het verschrikkelijke ongeluk in Bangladesh in 2013. Toen stortte een textielfabriek in, wat ruim 1.100 textielarbeiders het leven kostte. Duurzaamheid is in ons werk ook essentieel. Hoe beter bedrijven scoren op duurzaamheidscriteria, des te aantrekkelijker zijn voor hen de rentetarieven.’

Kunt u een voorbeeld daarvan noemen?
‘Levi Strauss & Co vind ik een mooi voorbeeld. Deze kledingfabrikant werkt met maar liefst 550 toeleveranciers van over de hele wereld. Levi Strauss heeft een aantal fulltime inspecteurs in dienst, die de arbeidsomstandigheden in de fabrieken van leveranciers controleren, volgens strenge maatstaven. Dat werkt heel goed. De leveranciers kunnen, via ons, toegang krijgen tot werkkapitaal, tegen een lager rentetarief. Sowieso doen we veel projecten in de textielindustrie. Interessant om te zien is het pull-effect vanuit consumenten: die eisen in toenemende mate van modefabrikanten dat zij hun kleding op een duurzame, eerlijke wijze produceren. Dat de arbeidsomstandigheden van werknemers in fabrieken in bijvoorbeeld Bangladesh, Vietnam en Cambodja niet al te schrijnend zijn. Want anders kopen ze hun kleding wel ergens anders.’

Hoe werkt het GTSF-programma in praktijk?
‘Zodra de afnemer de factuur van de leverancier heeft goedgekeurd, krijgen wij een melding daarvan via een elektronisch platform. Dan zorgen wij ervoor dat de leverancier binnen twee dagen betaald wordt; waar hij vanouds dertig tot zestig dagen moest wachten op betaling. Daarvoor betaalt hij ons wel een kleine vergoeding. De afnemer betaalt ons op een later moment, waardoor hij meer werkkapitaal overhoudt. Daarnaast doen we veel voor kleine boeren, bijvoorbeeld het voorfinancieren van hun oogst. Dat biedt ze ruimte om te werken aan het verhogen van de productiviteit. En de rest van de keten weet zich dan beter verzekerd van de levering van belangrijke grondstoffen. Wij werken voornamelijk met de grote agribusiness-handelaren die vooral in Europa zitten, denk aan partijen als Cargill of Nestlé. Wij stellen hen in staat om supply chain finance op te zetten met de boeren van wie zij afnemen. Dat gaat dan vaak via tussenpersonen, bijvoorbeeld een lokale coöperatie van boeren. Die kunnen de kredieten dan verspreiden onder de lokale boeren. Daarbij adviseren wij hen desgewenst hoe ze die kredietstroom richting de boeren het beste kunnen managen.’

Voor wie is dan het kredietrisico?
‘In beginsel nemen de grote handelaren, waar wij direct mee werken, de risico’s op hun balans. Vervolgens kunnen we gezamenlijk die risico’s herverdelen. Wij kunnen dan, tegen een bepaalde fee, een deel van het risico overnemen. Hiermee trekken we hen in praktijk vaak over de streep om te participeren.’

Waar liggen de risico’s?
‘Die coöperaties worden vaak niet bepaald professioneel gerund. Als ze groeien, en dan over navenant meer leningen beschikken waar ze verantwoord mee moeten omgaan, benadrukken wij dat er professioneel management op wordt gezet. Een ander risico is wantrouwen. In de westerse wereld vertrouwen wij andere partijen relatief snel, wij gaan ervan uit dat ze hun verantwoordelijkheden aan kunnen. In opkomende markten is dat heel anders, en daar is ook wel reden toe. Maar om een coöperatie haar rol goed te kunnen laten spelen, heb je wel vertrouwen nodig van alle ketenpartners.’

De rentetarieven voor kleinere ketenpartners in ontwikkelingslanden zijn vaak nog verrassend hoog… ligt daar voor de IFC een belangrijke rol?
‘Vergeet niet, dat hoge tarief is ook een afspiegeling van de risicograad van de lening en de kosten voor een bank om die kleine leningen te beheren. Nu in de westerse wereld de rente zo extreem laag is, worden de tarieven in ontwikkelingslanden al snel gezien als buitensporig hoog. Wat ze vaak ook zijn, houd me ten goede. Iedereen die zich voor het eerst verdiept in microfinanciering, beleeft een moment dat hij zich realiseert dat kleine boeren een veel hogere rente betalen dan grote corporates. En dat dat niet eerlijk is. De eerste keer dat ik in Chili was, hoorde ik van een tarief van vier procent. Dat valt dus erg mee, dacht ik. Bleek het te gaan om vier procent rente per maand!’

Hoe ver zijn we, wereldwijd gezien, met supply chain finance?
‘We staan nog maar aan het begin. Zeker om de kleinste boeren via supply chain finance te integreren in de ketens, hebben we nog een lange weg te gaan. En het is ook niet zo dat we alle boeren maar zoveel mogelijk aantrekkelijk krediet moeten geven. Ik heb in de praktijk heel wat boeren gezien die zelfs de meest eenvoudige, noodzakelijke handelingen niet verrichten. Ze laten rotzooi liggen op de grond, waardoor schimmels ontstaan die schadelijk kunnen zijn voor de oogst. Ze snoeien bomen niet, of niet op tijd, waardoor te veel voedingsstoffen naar de takken en bladeren gaan, en dus niet naar de vruchten. Ik was laatst nog op Haïti, daar vroeg ik koffieboeren naar hun jaarlijkse kosten. Ze leken mijn vraag niet te begrijpen, maar wat bleek? Ze wisten echt niet wat hun kosten waren, denken ook helemaal niet in die termen. Ze investeren eenvoudigweg nooit geld in hun boerderij. Als je dergelijke boeren financiert, is de kans natuurlijk groter dat ze het aan andere dingen uitgeven.’

Hoe bent u, vanuit een studie aan de TU Eindhoven, eigenlijk in dit werk terechtgekomen?
‘Als student was ik al veel bezig met de problematiek van ontwikkelingslanden. In mijn laatste studiejaar had ik een interview bij de Wereldbank. Daar leerde ik dat er veel fout gaat in ontwikkelingslanden vanwege een gebrek aan goed projectmanagement. Daarom leek het me goed mijn loopbaan te beginnen bij een consultancyfirma, want daar word je structureel geschoold in onder meer projectmanagement. Ik begon bij Accenture. Het was mijn eerste baan, ik heb daar veel geleerd, zoals modelmatig denken. Vrijwel dagelijks betrap ik me er in mijn werk nog op dat ik iets doe dat ik heb geleerd bij Accenture. In mijn laatste jaar bij Accenture nam ik een sabbatical: ik ging naar Kameroen, om daar te werken aan een biodiversiteitsproject. Het was mijn eigen testcase: wil ik verder in het werken voor ontwikkelingslanden?’

En?
‘Ik vond het mooi werk, al was het soms frustrerend. Maar het gaf me de overtuiging dat ik daarin verder wilde. Ik ben toen eerst in Chili en Nicaragua gaan werken, waar ik managementconsulting deed bij ngo’s, met name actief in de agribusiness. Daarna ging ik naar een investeringsbank in Washington, die zich puur richtte op ontwikkelingslanden. Daar liep mijn werk uiteen van het adviseren over de privatisering van een luchtvaartmaatschappij in Kaapverdië, tot het verrichten van een haalbaarheidsstudie van het wegennet in Burkina Faso. Sinds 2007 werk ik voor de IFC. De link tussen mijn huidige werk en mijn technische studie is dat ik enorm hecht aan meten en aan het checken van gegevens. Dat is eigenlijk onontbeerlijk voor iedere bankier, en om eerlijk te zijn doen we dat soms nog te weinig als het om ontwikkelingsprojecten gaat.’

facebook