De nieuwe pensioenwerkelijkheid: vier uitdagingen en één bananenschil

De nieuwe pensioenwerkelijkheid: vier uitdagingen en één bananenschil
De overgang naar het nieuwe pensioenstelsel is de grootste uitdaging voor de financiële sector sinds de invoering van de euro. De transitie is omvangrijk en zeer complex. Hoewel de pensioensector hard aan het werk is met de veranderingen, is succes niet verzekerd. Jan-Wouter Bloos, pensioenspecialist van Deloitte, signaleert vier grote uitdagingen voor de sector – én een bananenschil.

De Nederlandse pensioensector is bezig aan een megaklus: de transitie naar het nieuwe, veelbesproken pensioenstelsel. De pensioenen van meer dan 10 miljoen Nederlanders en bijna 21 miljoen pensioenpolissen moeten worden omgezet van het oude pensioen (opgebouwde collectieve pensioenaanspraken) naar het nieuwe (een persoonlijk pensioenpotje). Alleen al het bedrag dat met de operatie gemoeid is – 1.500 miljard euro aan pensioengeld – zal menigeen doen duizelen. Het is dan ook de grootste klus in de financiële sector in de afgelopen kwart eeuw. Sinds de invoering van de euro is er geen transitie geweest met zo’n grote impact als de invoering van de Wet toekomst pensioenen (Wtp). 

Zoals het er nu naar uitziet, moet de sector uiterlijk per 1 januari 2027 ‘over’. Hier is wel een kleine disclaimer op zijn plaats: de Eerste Kamer is deze zomer nog aan zet. Maar hoewel er veel vragen zijn over de pensioenwet in delen van de samenleving en de politiek, lijkt het ondenkbaar dat de nieuwe pensioenwet er niet komt. Hooguit krijgt de sector nog een paar maanden of een jaar respijt.
Pensioenfondsen, verzekeraars en pensioenuitvoeringsorganisaties moeten voordat de knop definitief omgaat nog een berg werk verzetten. Inmiddels hebben de meeste partijen in de sector de spreekwoordelijke handschoen opgepakt. Ze hebben zich volledig gecommitteerd aan het nieuwe stelsel en zijn nu al 24/7 bezig met de transitie. Die transitieperiode kent vier grote uitdagingen.

Uitdaging 1: Kiezen voor het nieuwe pensioencontract en de inrichting daarvan
In de eerste fase zullen pensioenfondsen een fundamentele keuze uit twee opties moeten maken voor hun aangesloten klanten (in pensioenjargon: deelnemers). Kiezen ze straks voor de solidaire of voor de flexibele premieregeling? Beide opties hebben voor- en nadelen. Iedere keuze heeft bovendien verregaande gevolgen voor de invulling van de rest van het transitietraject. In deze fase dreigt ‘het nieuwe pensioen’ meteen al ingewikkeld te worden. Waar een transitie de uitgelezen kans lijkt om zaken te versimpelen, zullen de sociale partners al vroeg aan de bel trekken om aandacht te vragen voor hun specifieke pensioenuitdaging. Als in deze fase al een woud van uitzonderingen ontstaat, wordt de latere uitvoering wederom kostbaar en foutgevoelig. Voorkomen is beter dan genezen: de pensioenfondsen moeten in nauwe samenwerking met hun pensioenuitvoeringsorganisatie al in deze fase proactief sturen op eenvoudige, gestandaardiseerde en grotendeels herbruikbare productpakketten.

Uitdaging 2: Borgen van de kwaliteit van pensioendata (arbeidshistorie en pensioenaanspraken van individuele deelnemers)
De huidige pensioenaanspraken zullen op orde moeten zijn om goed over te kunnen naar het nieuwe contract. Fondsen en uitvoerders hebben te maken met grote datameren. Tientallen jaren aan historie van ieder fonds (vaak zelf met een geschiedenis van fusies en overnames) en decennia aan aanspraken van letterlijk iedere individuele deelnemer zullen ‘fit’ en up to date voor het nieuwe stelsel moeten zijn. Wie met vervuilde data ‘overgaat’, heeft straks een groot probleem.
Uit eerder onderzoek van De Nederlandsche Bank (DNB) blijkt dat goede datakwaliteit niet vanzelfsprekend is. Databeheer is een dossier waar een aantal pensioenfondsen het ook zonder transitie al flink mee te stellen heeft. De sector wordt bijvoorbeeld door Omroep MAX met enige regelmaat geconfronteerd met onvolkomenheden uit het verleden. Data-saneringprogramma’s (ofwel data remediation) zijn onvoorspelbaar en kunnen het transitieproces ernstig onder druk zetten. Dat data-kwaliteitsverbetering een arbeidsintensief en ook kostbaar proces is, hebben we gezien rond de toeslagenaffaire bij de Belastingdienst en in het derivatendossier bij de Nederlandse grootbanken. Bij sommige fondsen zullen kleine of zelfs grote hersteloperaties nodig zijn. Snel beginnen is ook hier het devies.

Uitdaging 3: Vernieuwen van het systeemlandschap
Nagenoeg alle pensioenuitvoeringsorganisaties worden door de transitie gedwongen hun automatisering achter de pensioenadministratie te vernieuwen. De huidige systemen zijn niet – of in elk geval onvoldoende – toegespitst op de nieuwe werkelijkheid van individuele pensioenpotjes. De in een grijs verleden zelf ontwikkelde programmatuur zal moeten worden vervangen door pakketsoftware gebaseerd op moderne technologie. Ook hiervan is de impact enorm. Uitvoerders zullen risicovolle digitaliseringsbeslissingen moeten nemen. Ze zullen hierbij enerzijds oog moeten hebben voor het aanpassen van het deel onder de motorkap (de pensioenpotjes-administratie). Anderzijds moet de nieuwe techniek voldoen aan de eisen die gesteld zullen worden aan klantcontacten en de behoefte aan betere dienstverlening. Van de sector worden immers flinke stappen op het terrein van deelnemerscommunicatie en keuzebegeleiding verwacht. Ook dit zal geautomatiseerd moeten worden – een relatief nieuw domein voor een groot deel van de sector. Overigens geeft deze uitdaging grote kansen: wie nu kiest voor het juiste systeemlandschap en dit organisatiebreed implementeert, zal daar in de toekomst de vruchten van plukken (denk aan: schaalvoordeel, kostenreductie, groei).

Uitdaging 4: Probleemloos ‘invaren’ (omzetten van opgebouwde rechten naar individuele potjes en daarover deelnemers op een begrijpelijke manier informeren)
Ook het sluitstuk van de transitie vraagt nu al om aandacht: de definitieve overgang naar het nieuwe stelsel, het moment dat de knop definitief kan worden omgedraaid – of zoals de sector het noemt: het ‘invaren’. De periode tot dat invaarmoment zal grotendeels in het teken staan van uitdagingen 1, 2 en 3. Begrijpelijk, maar ook een risico. Het gevaar bestaat dat alle ongeveer 200 pensioenfondsen die Nederland rijk is op hetzelfde moment (naar het zich nu laat aanzien in 2026) over willen gaan, met alle risico’s van dien. Het is een operatie die een groot beroep zal doen op de beschikbare capaciteit: niet alleen voor actuariële conversie en datamigratie, maar ook om vragen van deelnemers te beantwoorden. De invaaroperatie is een meloen om door te slikken voor de sector. De tip is risicospreiding en een realistische invaarperiode. De huidige tijdslijnen lijken voor de grootste uitvoerders met een brede klantenportefeuille een enorme uitdaging.

Ongelukken voorkomen
Het moge duidelijk zijn: aan bovengenoemde vier transitie- uitdagingen heeft de sector zijn handen vol, zeker als de uitdagingen integraal worden aangepakt – wat uiteraard een voorwaarde is. Die transitie is zo omvangrijk en complex dat het niet de vraag is óf er problemen komen, maar eerder: waar of wanneer? Hoe ben je hierop voorbereid en hoe reageer je tijdig om zo echte ongelukken te voorkomen? Alleen daarom al is het voor de sector goed om naast de vier uitdagingen ook voorbereid te zijn op die ene bananenschil…

De bananenschil: Koesteren van de constructieve verhouding tussen pensioenfonds en -uitvoeringsorganisatie
Als de sector zonder kleerscheuren de eindstreep van de transitie wil halen, is een goede onderlinge verstandhouding tussen opdrachtgever en uitvoerder van levensbelang. Tijdens een transitie zullen er hoe dan ook ergens problemen ontstaan. De wijze waarop fondsen en uitvoerders zich in zo’n crisissituatie tot elkaar verhouden, zal cruciaal zijn. Dit gaat niet vanzelf goed, mede ook vanwege de soms nu al gespannen relatie tussen sommige uitvoerders en pensioenfondsen.

Die spanningen zijn ook een (onbedoeld) neveneffect van de brede regierol die de fondsen van toezichthouder De Nederlandsche Bank (DNB) in de transitie toebedeeld hebben gekregen, waar DNB overigens goede redenen voor heeft. Met name de grote fondsen die veel kennis in huis hebben voelen zich gedwongen de technische orkestratie van de pensioentransitie stevig naar zich toe te trekken. Met het risico dat ze daarmee meer en meer naar de stoel van de pensioenuitvoerdersorganisatie schuiven, met alle spanningen van dien. Tegelijk mogen de fondsen wel een professionele veranderdialoog van de pensioenuitvoerdersorganisaties verwachten. Ook dat kan nog wel wat beter. Het gevaar bestaat dat fondsen en uitvoerders daardoor uit elkaar worden gedreven – en dat is het laatste wat de sector op dit moment kan gebruiken. Fondsen en uitvoerders moeten het juist in deze fase samen zien te rooien. Uitvoeringsorganisaties zitten aan de grens van het beschikbare verandervermogen. Nieuwe fondsen opnemen is in dit stadium nagenoeg onmogelijk.
‘Met je pensioen kun je niet vroeg genoeg beginnen’. Dat is een wijsheid die juist vanuit de pensioensector wordt gebezigd in de richting van de deelnemers. Het is nu een leuze die meer dan ooit op de sector zelf betrekking heeft. Het transitietraject is er een van eindeloos veel uitdagingen en risico’s en kan alleen worden volbracht als daar tijdig aandacht voor is.

Dit essay is gepubliceerd in Management Scope 05 2023.

facebook