Medy van der Laan over de zoektocht naar een gamechanger in de energiewereld

'Veranderingsbereidheid zit in de haarvaten van energiebedrijven'

Medy van der Laan in gesprek met Léon Wijnands

Medy van der Laan over de zoektocht naar een gamechanger in de energiewereld
Medy van der Laan loodst energiebedrijven door het proces van vergroening en verduurzaming. Als voorzitter van branchevereniging Energie-Nederland bevindt ze zich in een wereld van uiteenlopende belangen. Dat drijft haar allerminst tot wanhoop: ‘Ik ben altijd op zoek naar wat er wél aan verbinding mogelijk is tussen partijen die diametraal tegenover elkaar staan.’

Toen Medy van der Laan in 2015 werd benaderd voor het voorzitterschap van Energie-Nederland was dat een wending in haar loopbaan. Ze had ruime ervaring als voorzitter van een brancheorganisatie, veel beleidservaring en een goed Haags netwerk, maar geen ervaring met de energiesector.
Inmiddels is de voormalig staatssecretaris drieënhalf jaar voorzitter van de branche van bedrijven voor productie, handel en levering van energie, waarvan 85 procent door Energie-Nederland wordt vertegenwoordigd. Jaren waarin ze de energiebedrijven leidde in het proces van vergroening en verduurzaming: Energie-Nederland heeft zitting aan drie van de vijf ‘klimaattafels’, waaraan sectoren afspraken op hoofdlijnen maken met betrekking tot het Klimaatakkoord. Energie-Nederland onderhandelt aan de elektriciteitstafel, waaraan Van der Laan zelf deelneemt, de gebouwdeomgevingstafel en de mobiliteitstafel.

De energiebranche staat voor grote veranderingen, waarbij de komende jaren vooral wordt ingezet op zon en wind. Voor de langere termijn zullen er echter nog flink wat vragen beantwoord moeten worden. Het ‘hoe’ is het grote vraagteken. De branche speelt er als meest gezichtsbepalende stakeholder een hoofdrol in: een steeds duurzamer energieopwekking maakt het ook voor de industrie mogelijk grootschalig de CO2-uitstoot te reduceren.
Van der Laans rol is het om dat proces mee te helpen vormgeven, en tegelijk om de verschillende belangen van de uiteenlopende energiebedrijven te behartigen. Met Léon Wijnands, global head of sustainability van ING, wisselt Van der Laan van gedachten over de toekomst van de energieopwekking, transport, levering en verbruik.

Hoe kwam u in die energiewereld terecht?
‘Ik werd vier jaar geleden benaderd met de vraag of ik Hans Alders wilde opvolgen. Ik was als kandidaat meer een outsider, zonder ervaring in de energiesector. Wel kende ik Den Haag natuurlijk heel goed en had ik ervaring als voorzitter van een brancheorganisatie, de AOC Raad voor groen onderwijs. Ik ben vegetariër, daaruit sprak ook al een grote passie voor duurzaamheid. Ze vonden mij de meest geschikte kandidaat.’

Wat vond u aantrekkelijk aan het leiden van een organisatie van energiebedrijven?
‘Het doet ertoe en de markt is enorm in beweging. Toen ik aantrad, was het Energieakkoord twee jaar oud. De eerste Urgenda-uitspraak was net geweest. Energiebedrijven, die tot 2006 nog publiek bezit waren, hebben sindsdien een stap naar de markt gezet en zetten nu een stap van gas en kolen naar duurzame bronnen. De bedrijven zijn ontzettend innovatief en zeer toekomstgericht. Veranderingsbereidheid zit nu in hun haarvaten.’

Wat viel u als buitenstaander op aan deze sector?
‘De sector zat toen ik aantrad op het kantelpunt van conventionele energie naar gerichtheid op een toekomst waarin duurzaamheid centraal staat. In de strategie koos Energie-Nederland driekwart jaar na mijn aantreden voor een CO2-reductie van 50 procent in 2030, in plaats van de geldende 40 procent in de EU. Dat illustreert wel het ambitieniveau – de energiesector wil voor op de golf zitten. Dat is terecht, want zonder een verduurzamende energiesector kunnen de meeste andere industrieën ook niet verduurzamen.’

In welke zin is de Nederlandse energiemarkt een Europese markt?
‘Nederland is enorm nauw verbonden met de buurlanden. Nederland is altijd een exportmarkt geweest en transformeert zich nu voor zover het gas betreft in een importmarkt. Ook voor stroom is het niet mogelijk om Nederland als afzonderlijke entiteit te zien. Daarom zijn wij huiverig voor elk nationaal beleid dat onze concurrentiepositie in het Europese speelveld benadeelt. Als stroom in Duitsland goedkoper is dan in Nederland, wordt de elektriciteit in Duitsland gekocht. De Europese markt is ons speelveld.’

Hoe ziet de markt er volgens u over tien jaar uit?
‘De toekomst is heel moeilijk te voorspellen. We verwachten in 2030 in Nederland 75 procent CO2-vrije stroom te produceren en wij verwachten dat de doelstelling van 0 procent uitstoot voor de elektriciteitssector in 2050 zeker gaat lukken. De grote onzekerheid is hoe de elektriciteitsvraag in andere sectoren zich gaat ontwikkelen. Daarom werken we – net als andere sectoren – met scenario’s. Die scenario’s lopen uiteen. De uitkomst hangt bijvoorbeeld af van de snelheid waarmee mobiliteit wordt geëlektrificeerd. Ook is het lastig om in te schatten hoe de industrie verduurzaamt. We rekenen op meer elektrificatie van de industrie, maar dat zal ook afhangen van de mate waarin de industrie overstapt op zogenaamde groene moleculen, zoals groen gas, synthetisch gas en waterstof. Hoe de onderlinge verhouding in het totale verbruik in 2030 zal zijn, hangt weer sterk van de toekomstige prijsontwikkeling af. De gebouwde omgeving zal in 2030 naar verwachting nog niet voorbij het kantelpunt zijn.’

Zowel de opwekking als het transport en het verbruik van de energie veranderen, maar we weten niet precies wat nu de leidende technologie word: windenergie, getijdenenergie, zonne-energie of aquathermie, om er een aantal te noemen. Verdient in zo’n situatie het maken van een keuze niet de voorkeur?
‘De opkomst van wind- en zonne-energie is letterlijk te zien in je achtertuin. Met wind en zon kunnen we nu versnellen in de reductie van de CO2-uitstoot, ook in buurlanden als Duitsland gebeurt dat volop. Daarnaast zullen we in de toekomst ook CO2-vrije stroom moeten produceren als de wind niet waait en de zon niet schijnt. We kunnen het dan beperkt uit andere landen halen omdat als in Nederland de zon niet schijnt en het niet waait, de kans groot is dat dat in Duitsland ook het geval is.
Centrale voorzieningen zonder CO2-uitstoot worden cruciaal, maar daarvoor zitten we nog volop in de innovatiefase. Biomassa is nu een van de alternatieve beschikbare bronnen. Maar biomassa kan in de toekomst schaars worden. Dus is de vraag wat we nog meer moeten doen, want we hebben ook op langere termijn leveringszekerheid nodig.’

De nucleaire bron bestaat ook nog?
‘Ook nucleaire opwekking is een optie. De energiebedrijven staan er op dit moment afwachtend in. Er is voor de bouw hoe dan ook overheidssteun nodig, dus zolang de regering geen keuze maakt, zal het niet snel serieus worden verkend.’

Dan is er nog het afvangen en opslaan van CO2 – ook dat is controversieel.
‘Ja, dat is zo. Als branche zijn we technologie-neutraal. Wij vinden de ene oplossing niet beter dan de andere. Het gaat om marktwerking, die zal zorgen voor de meest kansrijke oplossing tegen zo laag mogelijke kosten. Wij denken dat alle technologieën die de uitstoot van CO2 reduceren nodig zijn en een kans moeten krijgen om volwassen te worden.’

Dat klinkt als een paradox. U streeft naar 50 procent CO2-reductie en stelt zich tevens neutraal op als het gaat om de keuze voor oplossingen. Is het in zulke onzekere situaties niet beter om een radicale keuze te maken en daarin te investeren?
‘Ik vind ons huidige stelsel zo slecht niet. Veel van de ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt door subsidies, tot het punt dat de markt het – door kostenreductie en groei van de vraag – zonder steun kan. We zijn voor een zo zuiver mogelijke vrije markt waarin alle technologieën een kans krijgen. We hebben namelijk ook alles nodig, dus laat alles met potentie zich ontwikkelen. Wel vind ik dat een innovatiepot nodig is, want de huidige subsidies richten zich op het opschalen van marktrijpe technologieën.
Voor de technologische ontwikkeling van innovaties die nog niet marktrijp zijn, is serieus geld nodig. Als je kijkt naar de enorme opgave waar we voor staan, dan moet de pot echt een substantiëler bedrag bevatten dan de 150 miljoen euro die erin zit. Dat bedrag moet minstens verdubbelen. Ik ben ervan overtuigd dat er over tien jaar oplossingen zullen zijn ontwikkeld die een gamechanger blijken te zijn. Stel dat er een grote doorbraak is op synthetisch CO2-vrij gas? Dan zouden we dat in onze bestaande aardgasleidingen kunnen transporteren. Zo’n innovatie zou het hele probleem in de gebouwde omgeving voor 90 procent oplossen. Met een hoger bedrag voor innovaties worden kleinere, innovatieve ondernemingen gestimuleerd met zo’n oplossing te komen.’

In Groot-Brittannië wordt geëxperimenteerd met waterstof. In Nederland richten wij ons meer op warmtenetten. Moet die innovatie niet meer Europees vorm krijgen?
‘De energiemarkt is al een Europese markt. Als er in Italië een prachtige technologie wordt ontwikkeld, dan vindt die zijn weg snel door heel Europa. Als in Nederland een nieuwe technologie wordt ontwikkeld, dan maken energiebedrijven over heel de wereld daar gebruik van. Omdat alle grote leveranciers hoofdkantoren in Europa hebben, Europees denken, met in Europese werkmaatschappijen ondergebrachte activa, is het exporteren van onze technologie geen probleem.
Wel vind ik dat we moeten nadenken over de positie die we in Nederland willen innemen, welke partnerships we willen aangaan. Willen wij voorop lopen? Het is mooi als projecten ook verbonden zijn met Nederlandse universiteiten. Alle grote energiebedrijven in Nederland werken samen met universiteiten en kennisintensieve partijen. Europese bedrijven kijken naar waar de meest kansrijke projecten kunnen worden neergezet. Het is goed als Nederland daar koploper in kan zijn, want als je oplossingen hier realiseert is dat goed voor onze economie.’

U begeeft zich als voorzitter van een brancheorganisatie in een wereld van uiteenlopende belangen. Hoe gaat u daarmee om?
‘Dat gaat eigenlijk heel goed. Als voorzitter is het mijn stijl dat elk belang er mag zijn. Ik heb er geen waardeoordelen over en respecteer verschillende standpunten. Als een van onze leden activa heeft die ten onder kunnen gaan bij een keuze voor een bepaalde nieuwe technologie, en dat lid baseert zijn mening daarop in een discussie waarbij andere leden een meer ideologisch standpunt hebben, dan vind ik dat beide standpunten er mogen zijn. Als voorzitter wil ik een sfeer creëren waarbij alles op tafel kan komen.’

Maar wat als u er samen niet uitkomt?
‘Dan zoek ik naar de derde weg. Ik ben namelijk nogal een oplossingenzoeker. Ik ben altijd op zoek naar wat er wél aan verbinding mogelijk is tussen partijen die tegenover elkaar staan. Als de een zijn gelijk heeft, en de ander een diametraal daartegenover staand eigen gelijk, is er inhoudelijk geen compromis mogelijk. Dan kun je alleen maar kijken of er een andere weg is om toch samen door één deur te komen. We zijn het over minstens 90 procent eens, dus het is ook belangrijk om soms wat relativering in te brengen. De sfeer in het bestuur is heel goed. Er wordt veel gelachen, ook als het over moeilijke onderwerpen gaat. Als collectief zijn we sterker, dat begrijpen de leden.’

U heeft een snelle en relatief korte politieke loopbaan achter de rug. Heeft u aan die ervaring nog kwaliteiten overgehouden die u nu kunt inzetten?
‘Ja, in het bijzonder onderhandelingsvaardigheden. Ik heb in mijn tijd als staatssecretaris van Cultuur en Media met de Tweede Kamerfracties flinke onderhandelingen gevoerd over de toekomst van de publieke omroep. Daar heb ik veel van geleerd. Ik voel heel goed aan hoe een politiek onderwerp gaat lopen.’

Wat maakt iemand tot een goed onderhandelaar?
‘Er zijn verschillende stijlen. Sommigen houden de kaarten zo lang mogelijk tegen de borst, anderen leggen vroeg in het proces hun kaarten op tafel. Ik behoor meer tot de laatste groep. Ikzelf bepaal altijd heel vroeg waar mijn harde grenzen liggen. Ik kies er ook voor die grenzen te laten weten. Daarmee maak ik voor mezelf als het ware een binnenring en een buitenring – de binnenring is waar ik zeg: “dat gaat echt niet gebeuren”. Dat neem ik serieus, daar ligt een harde grens. Maar in mijn buitenring, daar zit de ruimte voor geven en nemen. Het voordeel van die aanpak is dat onderhandelingen niet eindeloos duren, omdat je in een vroeg stadium weet wat je aan elkaar hebt. En dat is prima.’

U zou tijdens een gesprek met de hoge energieambtenaar van het ministerie van Economische Zaken vorig jaar met uw vuist op tafel hebben geslagen bij een gesprek over de invoering van minimum CO2-prijzen.
‘Dat is niet zo. Ik vermoed dat het verhaal is aangedikt. Dat is niet mijn stijl. Ik denk dat ik wel vrij duidelijk ben op bepaalde momenten, maar dat gaat ook zonder vuist op tafel.’

Beschouwt u uw huidige functie als een langetermijnbetrekking?
‘Ja. In mijn eerste halfjaar heb ik veel van mijn tijd besteed aan het opdoen van kennis van hoe de energiesector werkt. Daarna heb ik gaandeweg meer energie gestoken in het leren kennen van de innovaties. Ik bevind mij in mijn tweede en laatste termijn van drie jaar. Ik vind het wel goed om na zes tot acht jaar te verversen. Dat is vaak de gezonde levenscyclus van een bestuurder, zo heb ik gemerkt in zowel bedrijven als in de politiek. Dat houdt je fris.’

Gepubliceerd in Management Scope 04 2019.

facebook