De energietransitie staat of valt met nauwe samenwerking
Het is een cruciaal moment in de wereldgeschiedenis: de omschakeling van oude, fossiele brandstoffen naar nieuwe, duurzame vormen van energie. Wie straks de beschikking heeft over deze nieuwe energiebronnen, heeft de grootste kans op succes. Alleen daarom al zullen organisaties na moeten denken over de energietransitie. Maar hoe pak je die transitie aan? Over die vraag buigen drie experts zich voor De Raad van Management Scope. Machiel Mulder is hoogleraar energie-economie aan de Rijksuniversiteit Groningen, Annemieke Roobeek is hoogleraar strategie en transformatiemanagement aan Nyenrode Business Universiteit en Johan Wempe is hoogleraar bedrijfsethiek aan de VU in Amsterdam. Onder leiding van Hugo Reumkens, advocaat en partner bij advocatenkantoor Van Doorne, gaan ze in gesprek.
Reumkens trapt af: ‘In de geschiedenis is meermaals aangetoond dat wie toegang heeft tot energie, de meeste kans heeft op succes. Valt die toegang tot energie weg, dan is het al snel gedaan met de suprematie. Ook nu, anno 2022, is energie van doorslaggevend belang. Energie heeft een grote impact op onze samenleving. Nu we om allerlei redenen moeten overstappen van fossiele brandstoffen naar meer duurzame energievarianten, staat de energietransitie hoog op de agenda van de politiek, de maatschappij en het bedrijfsleven. Deze energietransitie is zo veelomvattend, complex en kostbaar, dat we elkaar nodig hebben. We zullen moeten samenwerken, met respect voor elkaars posities en belangen. Ik zou graag van u wat observaties over dit thema willen horen – met name wat goede raad waar de boardroom mee verder kan. Wie geeft de eerste tip?’
1. Betrek de hele samenleving bij de energietransitie; heb vooral ook oog voor de burger
Wempe: ‘Een voorwaarde voor een succesvolle transitie is dat het gesprek breder is dan een dialoog tussen overheid en private sector. We moeten vooral ook nadenken over de rol van de samenleving. De burger is de afgelopen tijd een beetje gepasseerd, of op z’n minst voélt hij zich gepasseerd. We zijn vergeten echt naar hem of haar te luisteren. De burger hangt er maar een beetje bij. Daar schuilt een groot gevaar in. De energietransitie is zo omvangrijk dat die alleen kan slagen als je de hele maatschappij meekrijgt.’
Roobeek: ‘Het betrekken van mensen, zorgen voor engagement, is inderdaad van groot belang. Ik denk dat je dat in deze tijd vooral op een netwerkende manier moet doen, in ecosystemen waarbij relevante partijen van privaat, publiek en burgers met elkaar samenwerken op de gewenste schaal. De energietransitie vindt plaats van huis naar huis, van wijk naar wijk, van stad naar stad. We kunnen bijvoorbeeld denken aan samenwerkingen tussen energiebedrijven, ondernemingen, burgers, woningcorporaties en financiële partijen. Ik ben er overigens niet zo somber over. Ik zie dat de overheid een aantal programma’s heeft opgezet die werken. In de Rotterdamse wijk Bospolder-Tussendijken wordt op dit moment ontzettend goed door Eneco en de gemeente samengewerkt met alle betrokken partijen om mensen succesvol “van het gas” te krijgen. Dat loopt heel goed.’
Mulder: ‘Ik ben het eens met de stelling dat het regelen en organiseren van draagvlak van groot belang voor de energietransitie is. Maar de energietransitie gaat wel veel verder dan huishoudens. Huishoudens vormen maar tien procent van het totale energieverbruik. Dat is belangrijk uiteraard, maar het gaat er vooral ook om alle bedrijven mee te krijgen. Ik kijk er vooral met een economische blik naar. Wat is er nodig? Waar zit marktfalen? Waar zijn ontbrekende markten?’
2. Kijk lokaal - daar is de grootste winst te behalen
Mulder: ‘Als je de energiemarkt met een economische blik bekijkt, dan zit de grootste winst op het terrein van lokale uitwisseling van energie. Er gaat bijvoorbeeld nog steeds heel veel warmte verloren. Lokaal zul je dus meer moeten samenwerken, bijvoorbeeld op het gebied van restwarmte. Dat laten we nu grotendeels lopen. Er is geen markt, er is geen infrastructuur. We zullen moeten investeren in het aanleggen van energiedragers, bijvoorbeeld in waterstof- en warmtenetwerken. Daarvoor is samenwerking nodig tussen netbeheerders, overheden en producenten van restwarmte en waterstof. Dat gebeurt nu nog onvoldoende en dat zouden we wel als eerste quick win voor elkaar moeten krijgen.’
Reumkens: ‘Moet de overheid daar de taak van marktmeester op zich nemen? Of kunnen bedrijven dit zelf initiëren?’
Mulder: ‘Als bedrijven het zelf kunnen, dan hoeft de overheid zich er niet mee te bemoeien. De overheid moet vooral de rol van enabler op zich nemen. In het Westland bijvoorbeeld zijn veel tuinders die zelf energie produceren, die lokaal goed te gebruiken zou zijn. Maar zij lopen tegen belemmeringen aan. Ik denk dat het goed is als de overheid in dat soort gevallen voor ontheffingen zorgt.’
Wempe: ‘Ik geloof ook wel in die lokale aanpak. Ik ben bevreesd voor grootschalige oplossingen. Mijn angst is dat de energietransitie over Nederland heen walst. Daarom moeten we ook kijken naar de schaal van de oplossingen. Natuurlijk zijn enorme windparken een goede manier om aan schone energie te komen, maar de burger zit daar niet per se op te wachten. We kiezen wat mij betreft veel te snel voor de grote schaal. De burger heeft het allemaal maar te accepteren. En die is juist al ontzettend wantrouwend ten opzichte van de overheid. Ik denk dat het ontzettend belangrijk is dat bedrijven stappen zetten, maar dat het nog veel belangrijker is om juist met kleinschalige experimenten te beginnen. Bij die experimenten moeten we de samenleving betrekken. En pas als iedereen achter de keuzes staat, kun je op een efficiënte manier opschalen.’
Mulder: ‘Dat is een sympathieke gedachte, alleen komen we er echt niet als we alles kleinschalig gaan doen. Uiteindelijk moeten die CO2-emissies omlaag en fors ook. En dat moet met hoge urgentie gebeuren. Dat kan niet anders dan met een grootschalige aanpak. Hier en daar zullen we ook scherpe keuzes moeten maken. We spreken nu steeds over grootschalige waterstofprojecten, maar ik vraag me af of het niet veel verstandiger is om waterstof te importeren uit Noord-Afrika. Dan hebben we hier de maatschappelijke weerstand niet, we hebben een businesscase voor Noord-Afrika en we hebben waterstof waarmee we de industrie kunnen vergroenen.’
Roobeek: ‘Daar ben ik het niet mee eens. Je gaat daarmee voorbij aan de echte discussie die gevoerd moet worden in Nederland, namelijk die over de toekomst van sommige industrieën. Dat is zeker ook een politieke discussie. Een pijplijn naar Noord-Afrika aanleggen en de huidige vervuilende industrie daarmee vergroenen, lijkt me zeker niet de oplossing. We moeten duidelijk zijn: sommige bedrijven hebben geen bestaansrecht meer in Nederland. Denk aan bedrijven die destijds gekomen zijn voor het goedkope gas, zoals Yara, een kunstmestproducent die tot de grootste CO2-uitstoters behoort. Dat is helaas de enorme roze olifant in de kamer. We denken dat we Tata Steel nodig hebben vanwege werkgelegenheid en staal. Maar Tata levert nauwelijks meer de werkgelegenheid van vroeger op, en er is sprake van een overproductie van staal. Groen staal uit Zweden en Spanje wordt al geleverd. Laten we eerlijk zijn: Tata is een groot volksgezondheidsprobleem, het is een groot energieprobleem vanwege de uitstoot en straks ook nog eens een onhoudbaar financieel probleem voor de Nederlandse belastingbetaler, want er zouden tientallen windparken alleen voor Tata moeten komen om hernieuwbare energie te leveren voor de groene waterstof waarop zij een deel van hun staalproductie willen gaan draaien. We moeten het eerlijke verhaal gaan vertellen en inzien dat we met de hernieuwbare energie een nieuwe tijd ingaan, voor andere economische activiteiten die wél toekomstbestendig zijn.’
3. Zet in op innovaties en het opschalen van nieuwe technologieën
Reumkens: ‘Innovatie kan een van de belangrijke drijfveren zijn achter de transitie. Waar moet die innovatie vandaan komen? Is dat volledig aan de private sector? Kan de wetenschap een rol spelen? En wat kan de rol van de overheid zijn?’
Roobeek: ‘Innovatie is belangrijk. Koplopers zijn daarin ook heel belangrijk. Die moeten we uitdagen om de vernieuwingen to the limit te brengen. Er zijn bedrijven nodig die erin geloven, zoals Heineken of NS. Zij willen de vernieuwing, de transitie, de elektrificatie echt gestalte geven. Anderen zullen dan volgen. En hoezeer ik de universiteiten een warm hart toedraag, zij zullen de innovatiekar niet kunnen trekken. De schaal is daarvoor veel te groot. Ook hier zullen we in grote samenwerkingsverbanden moeten denken, waarbij de kennis vanuit de wetenschap snel vertaald kan worden in dagelijkse toepassingen. De overheid zou enorm kunnen helpen door met kwaliteitseisen, normeringen en kaders te komen, door richting te geven. Maar verder moet de overheid zich er wat mij betreft niet te veel mee bemoeien. De markt kan innovaties goed zelf gestalte geven. De overheid kan wel bepalen waar ze aan meebetaalt, welke projecten worden ondersteund.’
Reumkens: ‘Wat we wel eens zien in tijden van crisis, is dat de innovatie juist wordt aangewakkerd. Zitten wij op dit moment in zo’n crisis die disruptieve innovatie zou kunnen bevorderen?’
Roobeek: ‘Wat betreft green hydro, volledig emissieloze duurzame waterstof, is er een enorme versnelling te zien vergeleken met een paar jaar geleden. Maar de trend is al lang gaande. Vanuit de technologie beredeneerd, is het allemaal niet zo moeilijk. De technologie is nooit het probleem, het probleem is het omzetten naar businessmodellen die werken en waar bedrijven of burgers voor willen betalen. Bij die heel innovatieve businessmodellen moet ook een overheid in het begin mee stimuleren, met behulp van subsidie of door launching customer te zijn. Dan krijg je wel een belangrijke vraag: welke initiatieven steun je als overheid? Wie ga je helpen? Soms is normen en kaders stellen belangrijker dan de subsidie. Ja, dat is een politieke keuze.’
Reumkens: ‘Kan marktfalen aan de wieg staan van innovatie?’
Mulder: ‘Marktprikkels zijn heel erg belangrijk. De huidige hoge energieprijzen geven een enorme boost aan investeringen in hernieuwbare energie. Maar ik ben het met Annemieke eens: het ontbreekt ons niet zozeer aan innovaties, maar het gaat vooral om opschalen en het zo goed mogelijk benutten van de ideeën. Electrolysers voor groene waterstof bijvoorbeeld bestaan al decennia, maar door in te zetten op diverse benuttingsmogelijkheden kan het gebruik ervan van de grond komen.’
4. Geen energietransitie zonder financiële sector én zonder besparing
Reumkens: ‘Als u de boardroom zou moeten adviseren over de energietransitie, zijn er dan nog zaken die u onder de aandacht zou willen brengen?’
Roobeek: ‘De energietransitie is duur. Te duur voor individuele partijen om te dragen. Hoe we de transitie haalbaar en betaalbaar maken, is daarom een heel belangrijke vraag. Dat betekent dat er onderling extreem goed samengewerkt moet worden, ook met de financiële sector, zoals banken en pensioenfondsen. Ik denk dat het belangrijk is dat er met die sector nieuwe financiële arrangementen worden ontwikkeld waar je vanuit de energiebedrijven met andere partijen een beroep op kunt doen. We zullen ook in de boardroom meer naar de transitie moeten kijken vanuit de kosten/baten- kant. Activiteiten aan de duurzame energiekant zullen straks een grotere waarde hebben dan de fossiele kant. Dat worden straks mogelijk de stranded assets. Een voorbeeld: in de auto-industrie doen bedrijven met een stevige elektrische tak het beter. Ze maken splitsingen in newco’s met toekomstbestendige elektrische auto’s die een hogere waarde hebben en houden dan auto’s die rijden op fossiele brandstoffen. Die blijven in de oldco’s. Zo worden risico’s beter gespreid.’
Mulder: ‘Wat ik nog een belangrijk punt vind, is energiebesparing. We kunnen er gevoeglijk vanuit gaan dat de energieprijzen hoog zullen blijven, ook vanwege allerlei belastingen op bijvoorbeeld CO2-uitstoot. Het loont ontzettend voor bedrijven om de energie-intensiteit van hun producten verder omlaag te krijgen. Dat klinkt als een dooddoener, maar als je in je hele keten je energieverbruik omlaag brengt, gaat het om heel grote bedragen. Er zijn dan nog flinke stappen te zetten.’
5. Denk klein én groot op het gebied van samenwerking
Wempe: ‘Mijn suggestie aan de boardroom zou zijn: kijk hoe je de energietransitie kan gaan faciliteren en hoe je energiegemeenschappen maakt. Dat betekent dat je creatief moet zijn en niet alleen in termen van markt of overheid moet denken. Denk ook in nieuwe vormen van samenwerking. Kijk vooral ook lokaal, kijk hoe je overtollige warmte kunt gebruiken, kijk hoe je energie op kunt slaan en later weer kunt benutten. Dat vergt allemaal samenwerking. Innoveer ook in die samenwerking. En maak centraal denken ondersteunend aan het decentrale denken.’
Roobeek: ‘Ik denk dat het heel belangrijk is dat we ook vanuit een groter Europees perspectief samenwerken. Dat we groot denken, dat we samenwerken in grote Europese ecosystemen. Nu verdwijnt bij aanbestedingen een hoop kennis, doordat we kiezen voor één consortium. Er zijn daardoor altijd veel verliezers en nog belangrijker: heel veel innovatieve kennis wordt dan niet optimaal benut, terwijl we nu veel meer consortia tegelijkertijd nodig hebben. Ik hoop vooral ook dat we kansen geven aan de Vattenfalls, de Eneco’s en de Ørsteds van deze wereld, want daar zit de vernieuwende kennis die toegepast wordt in de energietransitie. Mijn grootste angst is dat big oil de winnaar wordt van de energietransitie. De BP’s, de Shells en de Exxons hebben de diepste zakken. Zij kunnen zich bij elk consortium aansluiten en gemakkelijk financieel binnenlopen. Eigenlijk hebben we net als in de jaren ’50 een EGKS nodig, een Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, destijds een gemeenschappelijke hoge autoriteit die de energiemarkt reguleert – nu niet voor kolen en staal, maar met het oog op het tijdperk van de hernieuwbare energie.’
Mulder: ‘We moeten ons hierbij wel realiseren dat deze innovatie in hernieuwbare energie alleen tot stand zal komen wanneer bedrijven moeten concurreren. Samenwerken is goed, maar dit moet niet leiden tot afspraken wie welke klus oppakt, want dat is niet alleen in strijd met de Europese mededingingswetten, maar ook niet goed voor de energietransitie.’
Dit artikel is gepubliceerd in Management Scope 10 2022.
Dit artikel is voor het laatst aangepast op 23-11-2022