‘Vestigingsklimaat in Nederland staat onder druk’
29-08-2023 | Auteur: Angelo van Leemput | Beeld: Maartje Geels
Hoe is het gesteld met het vestigings- en ondernemingsklimaat in Nederland? Klopt het dat Nederland zich op dat gebied in ‘een vrije val’ bevindt, zoals werkgeversorganisaties beweren? Of kunnen we met een gerust hart onze zegeningen tellen? In samenwerking met Management Scope gaat Vincent Moolenaar, business director board & governance van Nyenrode Business Universiteit, de komende periode op onderzoek uit in een serie gesprekken over het vestigingsklimaat. Bij wijze van aftrap begeleidt hij een battle, waarbij iemand uit de bedrijfspraktijk ‘de confrontatie aangaat’ met iemand uit de wetenschap. In dit geval zijn dat Erik-Jan Mares, bezig aan zijn zesde jaar als ceo van textielconcern Zeeman, en Henk Volberda, die als hoogleraar strategie & innovatie is verbonden aan de Amsterdam Business School van de Universiteit van Amsterdam. Ze komen bijeen op Nyenrode.
Misschien moeten we ons eerst buigen over de definitie van het begrip vestigingsklimaat. Want waar hebben we het eigenlijk over?
Volberda: ‘Vestigingsklimaat is een breed begrip. Het heeft te maken met de aantrekkelijkheid van Nederland voor internationale bedrijven om zich hier te vestigen. Als je het hebt over de aantrekkelijkheid van Nederland voor hier reeds gevestigde bedrijven, spreek je over “ondernemingsklimaat”. Kijken we specifiek naar vestigingsklimaat, dan worden bijvoorbeeld in de Global Competitiveness Index van het World Economic Forum (WEF) verschillende basisfactoren genoemd, zoals de stabiliteit van de Nederlandse overheid, de kwaliteit van onze infrastructuur, de gezondheidszorg en het onderwijsstelsel. Maar we kunnen ook breder kijken naar de marktwerking, het functioneren van de arbeidsmarkt en het financiële systeem. Tenslotte is ook het innovatie-ecosysteem in Nederland erg belangrijk, zoals het innovatievermogen van bedrijven en de mate van ondernemerschap en marktdynamiek. Over het algemeen scoort Nederland in al die “concurrentielijstjes” heel erg goed. In de meest recente index van het WEF staan we op de vierde plaats, het hoogst genoteerde Europese land. Alleen het langetermijn-innovatievermogen van de Nederlandse economie en de achterblijvende investeringen in R&D en ICT blijven de achilleshiel. In een andere toonaangevende ranking – van de Zwitserse businessschool IMD – staan we zesde. Toch zijn er volgens dat onderzoek ook wat pijnpunten: het aantrekken van internationale investeringen, het prijsniveau en het fiscale klimaat.’
Wat zijn voor Zeeman belangrijke criteria op het gebied van vestigingsklimaat? Waar kijkt u als eerste naar?
Mares: ‘Voor Zeeman is “vestigingsklimaat” niet direct een heel groot thema. Wij raken ook niet direct in de war als Nederland een paar plaatsen zakt op internationale ranglijsten. Dat is voor ons als bedrijf niet heel relevant. We zitten met Zeeman nu met 1.340 winkels in acht landen. Als wij ons ergens vestigen, kijken we niet naar de ranglijsten maar of het land bij ons past. Komen we terecht in een land waar de cultuur past bij onze bedrijfscultuur? Kunnen we daar van betekenis zijn voor onze klanten? Voor ons is ondernemingsklimaat sowieso belangrijker dan vestigingsklimaat. Buiten de ruimte die de overheid ons geeft om te ondernemen, gaat dat dan bijvoorbeeld over de vraag of we de juiste mensen kunnen vinden om ons bedrijf naar een volgend niveau te brengen.’
En als u specifiek naar Nederland kijkt. Wat is dan voor u van belang?
Mares: ‘Dat is toch vooral een stabiele en betrouwbare overheid. Zeeman is een bedrijf dat graag duurzaam, langjarig wil blijven bestaan, investeringen wil doen voor de langere termijn, nadenkt over de volgende generatie. Het is dan wel fijn als je weet waar beleid zich ongeveer heen beweegt. Dat het niet substantieel van de ene op de andere dag verandert. Als familiebedrijf hebben we juist oog voor de langere termijn, zijn we juist verbonden met de maatschappij waarin we opereren. We willen dus langetermijninvesteringen kunnen doen. Wat is dan voor ons van belang? Vooral duidelijkheid. Als de regelgeving ongeveer hetzelfde is als in de landen om ons heen, zijn wij al redelijk tevreden. Een gelijk speelveld is eigenlijk het grote thema.’
In vroeger tijden spitste de discussie over vestigingsklimaat zich vooral toe op belastingdruk. Hoe is dat vandaag de dag? Hoe verhoudt Nederland zich tot de internationale context op het terrein van belastingwetgeving?
Volberda: ‘Keek je naar fiscaliteit, dan kwam Nederland al vrij snel achter landen als Luxemburg, Liechtenstein en Ierland. Dat is veranderd. Voor de laagste tarieven moet je niet langer in Nederland zijn. Brievenbusfirma’s zullen niet snel meer voor een Nederlands adres kiezen. Toch is het fiscale deel nog altijd belangrijk als het gaat om vestigingsklimaat. Ons land is wel degelijk fiscaal aantrekkelijk. Je kunt als bedrijf hier heel goed langetermijnafspraken maken via een fiscal ruling. Nederland heeft aantrekkelijke fiscale regelingen voor bedrijven die veel aan research & development doen; we hebben de Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO) en de zogeheten Innovatiebox, waarbij innovaties fiscaal gestimuleerd worden. Tegelijkertijd zitten we – onder druk van de OESO – in een stadium van een internationale harmonisering van het fiscaal beleid. Eerst waren we daar wat terughoudend in, maar inmiddels doen we volop mee.’
Wat zegt het vertrek van de hoofdkantoren van bedrijven als Shell, DSM en Unilever over het vestigings- en ondernemingsklimaat in Nederland?
Volberda: ‘Het verplaatsen van hoofdkantoren is een relatief nieuw iets. In het verleden zag je wel eens dat bedrijven hun global services of een productielocatie verplaatsten, maar hoofdkantoren werden nooit verplaatst. Dat is veranderd. Ik weet dat in veel boards dit thema op de agenda staat: moeten we blijven of niet. Dat is best ingrijpend. Ik kom veel in het buitenland en daar vinden ze het een heel slecht signaal dat homegrown multinationals als DSM, Unilever en Shell Nederland verlaten. Nu hebben overigens alle drie de bedrijven specifieke redenen, maar toch sta ik wel met verbazing te kijken naar mensen die erom juichen. Het maakt het allemaal niet makkelijker. Ik zie dat nu ook in bijvoorbeeld de Rotterdamse haven. Daar zijn we bezig met de energietransitie. En je ziet dus dat de bedrijven waarvan het hoofdkantoor in Nederland zit, heel ver meegaan in die transitie. Bedrijven die een hoofdkantoor buiten Nederland hebben, kijken vooral naar de kosten.’
Mares: Ik begrijp die bedrijven wel, zeker die grote bedrijven. Ik begrijp ze. Maar tegelijkertijd begrijp ik ze ook niet. Je kunt niet zomaar vertrekken van een plek waar je alles hebt opgebouwd, waar je roots liggen. Als je als bedrijf langjarig, duurzaam wil blijven bestaan, moet je op drie dingen letten. Natuurlijk, de basis is en blijft het financiële fundament. Je kunt als bedrijf niet blijven bestaan als je dat niet op orde hebt. Maar er zijn nog twee pilaren van fundamenteel belang. Dat is aan de ene kant de sociale rol die je hebt in de maatschappij. En tegelijkertijd hebben we inmiddels ook een heel grote verplichting aan de generaties na ons. We hebben zorg te dragen voor de planeet. Je mag die drie zaken nooit veronachtzamen. Doe je dat wel, dan is er een grote kans dat je over 10 of 20 jaar niet meer bestaat.’
Pieter Hasekamp, directeur van het Centraal Planbureau (CPB), hield onlangs een pleidooi om niet langer te spreken van ‘vestigingsklimaat’, maar vooral ook over ‘verdienvermogen’. Wat vindt u van die gedachte?
Volberda: ‘Ik vind verdienvermogen geen goede term. Het gevaar van verdienvermogen is nou juist weer dat je alleen maar kijkt wat het de staat oplevert. Natuurlijk is vestigingsklimaat heel belangrijk voor het Nederlandse verdienvermogen. Dat Shell en Unilever hun hoofdzetel verplaatst hebben, merken we direct in onze fiscale inkomsten. Als je een hoogwaardige economie zoals de Nederlandse in stand wil houden, of een verzorgingsstaat, dan is verdienvermogen inderdaad extreem belangrijk. Maar het zou beter zijn als we dat verdienvermogen meer specificeren. We willen ook naar een duurzamere economie, we staan voor een aantal grote, groene transities, dus als je aan verdienvermogen denkt, moet je misschien ook aan andere typen bedrijven denken. We zouden Nederland juist aantrekkelijk kunnen maken voor bedrijven die de groene transities kunnen uitvoeren. Als je dat voor elkaar kunt krijgen, ja, dan heb je nieuw verdienvermogen. Dan heb je wel een duidelijk industriebeleid nodig, iets waar ik overigens een warm voorstander van ben.’
Nu bevinden bedrijven zich midden in de maatschappij. Hoe ziet u als ceo van Zeeman de rol van uw bedrijf in de samenleving?
Mares: ‘Ik voel een heel sterke maatschappelijke verantwoordelijkheid. Wij proberen elke dag om de mensen die de eindjes aan elkaar moeten knopen toegang te geven tot onze producten. En onze producten behoren echt tot de basics in een huishouden, 30 procent van onze klanten kan niet anders dan bij ons kopen. Ik vind dan ook dat we met onze winkels een sociale of maatschappelijke rol te vervullen hebben. Dat zit overigens ingebakken bij onze collega’s. Die kennen als geen ander onze klanten. Ze weten wat de klanten aan het doen zijn, wat ze bezighoudt en waar ze mee worstelen. Juist een bedrijf als Zeeman is heel erg purpose-gedreven. Wij willen graag een bijdrage leveren aan een stabiele samenleving. Waar wij invloed kunnen hebben, zullen we verantwoordelijkheid nemen. We zullen altijd vooroplopen om te verduurzamen. Tegelijkertijd moet iedereen beseffen dat we op de totale markt maar een klein spelertje zijn en dat we in ons eentje niet zo veel kunnen veranderen.’
Nu heeft Zeeman zich eerder dit jaar vol achter het initiatiefwetsvoorstel Verantwoord en Duurzaam Ondernemen gesteld, samen met bedrijven als IKEA, Kruidvat en Tony Chocolonely. U nam daarmee openlijk afstand van Boskalis-ceo Peter Berdowski, die zich zeer kritisch uitliet over dat wetsvoorstel en zelfs dreigde Nederland te verlaten. Inmiddels lijkt het voorstel op de lange baan geschoven, mede door de demissionaire status van het kabinet. Wat vindt u daarvan?
Mares: ‘Ik vind dat jammer. Ik had uiteraard graag gewild dat deze wetgeving werd gerealiseerd, al begrijp ik ook dat dit onderwerp nu niet bovenaan de politieke agenda staat. Ik vind het namelijk belangrijk dat er stappen worden gemaakt. De uitdagingen zijn enorm en het bedrijfsleven heeft de overheid nodig om de piketpaaltjes te slaan en voor een gelijk speelveld te zorgen. Laat ik de hand in eigen boezem steken: de kledingindustrie is een van de meest vervuilende industrieën ter wereld. Wij voelen ons daar echt verantwoordelijk voor. Dus wij willen heel graag stappen maken. Dat proberen we ook, maar als je echt impact wil maken, moet je het met z’n allen doen. Helaas voelt een grote meerderheid van onze collega-bedrijven zich nog niet geroepen er iets aan te doen. Ergens moet er een prikkel zijn zodat ook die bedrijven aan de slag gaan.’
Volberda: ‘Er bestaan toch ook allerlei gentlemen’s agreements? En even advocaat van de duivel spelen: wat houdt jullie tegen? Waarom zou de industrie dit niet zelf oppakken?’
Mares: ‘Dat soort overeenkomsten werkt maar deels. Er is altijd maar een klein groepje dat de kar wil trekken, een groep die gelukkig wel steeds groter wordt. Maar het is vooralsnog een druppel op een gloeiende plaat, het gaat te langzaam. De meeste bedrijven willen nog niet. En in alle eerlijkheid: ik snap dat deels ook. Want je moet ook maar het geld hebben, de tijd en de kennis om dit te doen. Wetgeving zal helpen om dit voor elkaar te krijgen. Die wetgever gaat ervoor zorgen dat iedereen meedoet. En ondertussen proberen we zelf verantwoordelijkheid te nemen. Wij voelen ons verantwoordelijk voor alles en iedereen in onze waardeketen. Wij willen dat iedereen daar een goede boterham verdient. Als bedrijf heb je de morele plicht om dat goed te regelen.’
Van SER-voorzitter en oud-directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) Kim Putters is de uitspraak dat voor een goed vestigingsbeleid een stabiel en voorspelbaar overheidsbeleid een voorwaarde is. Hoe zit het met de voorspelbaarheid of de onvoorspelbaarheid van de Nederlandse overheid?
Mares: ‘De overheid moet vooral betrouwbaar zijn. Voor mij als ondernemer is het van belang dat ik veilig mijn langetermijnbeslissingen kan nemen. Het lijkt erop dat het allemaal iets minder betrouwbaar aan het worden is. Ook onder invloed van wisselingen in de politiek. Tegelijkertijd moeten we het niet onderschatten. Vroeger hadden we één crisis in de vijf jaar, nu vijf per jaar. Een overheid moet dan zijn beleid weleens bijstellen. Dat hoeft geen probleem te zijn. Dat heeft te maken met voortschrijdend inzicht. Als je daar gewoon netjes op acteert, transparant over bent en mensen die er last van hebben schadeloos stelt, is er weinig aan de hand. Ook van de overheid wordt agility of wendbaarheid gewenst.’
Volberda: Ik vind het heel goed dat de minister van Economische Zaken het vestigingsklimaat weer op de agenda heeft gezet en nieuwe wetgeving wil toetsen aan het effect op het vestigingsklimaat. Maar van de algehele politiek verwacht je toch een beetje meer visie dan wat we nu zien. Dat ze verder kijken dan het eigenbelang, of het belang van de eigen achterban. En ook dat politici mensen weten te motiveren, weten mee te nemen in hun verhaal. Datzelfde ontbreekt bij de sociale partners. Ik zie nauwelijks commitment om de handen ineen te slaan en de grote problemen van deze tijd gezamenlijk aan te pakken. Eigenlijk hebben we nu een groot sociaal akkoord nodig, een convenant of een nationaal plan van aanpak. Net zoals in 1982, toen werkgevers- en werknemersorganisaties het Akkoord van Wassenaar hebben gesloten. Ik zie zo’n deltaplan op het gebied van milieu, energie en duurzame bedrijvigheid in landbouw, diensten en industrie voorlopig niet gebeuren.’
Het politieke en maatschappelijke klimaat wordt genoemd als zorgpunt op het gebied van vestigingsklimaat. Nu hebben we ook nog eens te maken met een demissionair kabinet. Dat lijkt mij geen goed nieuws voor ondernemers…
Volberda: ‘Ons vestigingsklimaat is nog steeds redelijk goed en gemiddeld genomen waarderen bedrijven het vestigingsklimaat met een zeven min. Zorgpunten zijn echter de grote regeldruk en gebrek aan samenhang in de Nederlandse maatschappij. Ik vind het heel betreurenswaardig dat we juist nu een demissionair kabinet hebben. Ik denk dat het een slechte zaak is voor het vestigingsbeleid. Ik kan me goed voorstellen dat een bedrijf zich op dit moment afvraagt of het voor Nederland moet kiezen. Niemand weet welke kant het opgaat.’
Mares: ‘Ik ben bezorgd over het afnemen van de cohesie in de maatschappij. Ik maak mij zorgen over het politieke klimaat in Nederland. En dan vooral ook de polarisatie. Politici gunnen elkaar het licht in de ogen soms niet. Het neemt ongezonde vormen aan. Er zijn nu ook zoveel partijen. Ik acht het helemaal niet uitgesloten dat we over twee jaar weer naar de stembus moeten. Het land zit op slot en dat is slecht nieuws.’
Dan komen we toch zo langzaam maar zeker bij de hamvraag: blijft het hoofd/servicekantoor van Zeeman in Nederland?
Mares: ‘Wij blijven lekker in Alphen aan den Rijn zitten. Ik zie geen enkele reden om daar te vertrekken. Wat we misschien wel zullen doen is wellicht een distributiecentrum elders opzetten. Wij bevoorraden nu alles – van Bremen tot Malaga – vanuit Alphen. Dat is kostentechnisch en milieutechnisch wellicht niet de beste oplossing. Maar het hoofdkantoor blijft. Wij voelen ons verbonden met Alphen aan den Rijn, we voelen ons verbonden met Nederland. En vandaar proberen we te ondernemen.’
Ik kom naar aanleiding van dit gesprek op drie randvoorwaarden uit waar een goed vestigingsklimaat aan zou moeten voldoen: visie, voorspelbaarheid en verbondenheid. Deelt u die conclusie?
Mares: ‘Ja, daar kan ik me heel goed in vinden. De drie V’s: visie, voorspelbaarheid en verbondenheid. Prachtig.’
Volberda: ‘Mijn conclusie is dat het vestigingsklimaat in Nederland op zich goed is, maar dat het onder druk staat door een gebrek aan besluitvaardigheid en een afnemende cohesie in de maatschappij.’
Interview door Vincent Moolenaar, business director board & governance van Nyenrode Business Universiteit. Gepubliceerd in Management Scope 07 2023.
Dit artikel is voor het laatst aangepast op 29-08-2023