De opbouwende groene visie van Gertjan Lankhorst

De opbouwende groene visie van Gertjan Lankhorst
Gertjan Lankhorst, voorzitter van de Vereniging voor Energie, Milieu en Water (VEMW), ziet Nederland als plek om innovaties te ontwikkelen die de wereld helpen bij het terugdringen van CO2- uitstoot. Daarvoor is wel een opbouwende groene visie nodig. ‘Alleen met vermindering bezig zijn, is immers voor niemand motiverend.’

De toekomst moet groener en dus verschijnt Gertjan Lankhorst, voormalig topman van gashandelsbedrijf GasTerra en huidig voorzitter van VEMW, de Vereniging voor Energie, Milieu en Water, per metro op de locatie van het interview, het Amsterdamse hoofdkantoor van energiebedrijf Nuon. Een brandstofloze reis dus – dat onderstreept de missie van de man die een sleutelrol speelt in de duurzame nieuwe energietoekomst.
Lankhorst is bekend als de man onder wiens ambtelijke leiding de energiemarkt begin deze eeuw werd vrijgegeven. Onder minister Laurens Jan Brinkhorst was Lankhorst enige tijd directeur-generaal van Energie op het ministerie van Economische Zaken. Daarna werd hij topman van gashandelsbedrijf GasTerra – een functie die hij tien jaar lang vervulde. Sinds 2016 leidt hij VEMW. Net zo bedachtzaam als Lankhorst zijn loopbaanstappen neemt, net zo geduldig spreekt hij. Over technologische ontwikkelingen in de energieproductie, over veranderingen in de energieconsumptie en vooral over zijn langetermijnvisie op de energievoorziening in Nederland. Sinds zijn aantreden hebben de ontwikkelingen zich versneld. De verre toekomst voorspellen kan niemand nauwkeurig, maar volgens Lankhorst vormt deze tijd een waterscheiding voor Nederland. ‘Ik ben ervan overtuigd dat in 2050 met een zekere verwondering zal worden teruggeblikt op onze tijd. We leggen nu de basis voor de toekomstige decennia.’ Daarmee doelt Lankhorst op razendsnelle veranderingen in de samenstelling, winning, distributie en handel van energiebronnen die onlangs is ingezet. De Groningse gaskraan die door de regering een flinke slag rechtsom is gedraaid, is er een van. De klimaatdoelstellingen van Parijs, in 2016 geratificeerd, nopen Nederland tot het terugdringen van de koolstofdioxide- uitstoot met 80 tot 95 procent in 2050.
Onlangs kondigde minister Eric Wiebes van Economische Zaken en Klimaat aan in 2030 de uitstoot van broeikasgassen in het land met 49 procent te willen terugbrengen ten opzichte van het jaar 1990. In de woorden van de VVD-politicus: hij gaat ‘op tonnenjacht’. Dat laatste vergt veel van de traditioneel sterk in Nederland vertegenwoordigde industrie. Met grootverbruikers van energie, zoals oliemaatschappijen Shell en Esso, chemieconcerns AkzoNobel en Dow Chemical, is het aandeel van de industrie in de uitstoot van broeikasgassen relatief groot. Ongeveer 40 procent van de CO2 wordt door industriële ondernemingen voortgebracht.
De zakelijke grootverbruikers zijn verenigd in de VEMW. Deze door Lankhorst voorgezeten vereniging vertegenwoordigt niet alleen industriële concerns, maar ook andere ondernemingen en grootverbruikers in de semi-publieke sector, zoals de Nederlandse Spoorwegen, universiteiten en ziekenhuizen. Zeker is dat veranderingen in de energieconsumptie voor grootverbruikers impact hebben, al zal voor de meeste organisaties de energierekening van secundair belang zijn. Lankhorst ziet niettemin kansen voor de BV Nederland. ‘Een uitnodigend industrieklimaat, daar gaat het om. Er kan in Nederland een industrie ontstaan die groene producten met waarde gaat creëren en daarin uitblinkt voor de rest van de wereld.’ Kleine tekenen zijn er al, vindt Lankhorst. Hij stipt de overheidsaanbesteding Hollandse Kust aan: een eerste ongesubsidieerde windenergieproject dat in zee zal worden gerealiseerd.

> Lees ook:  Kritisch over de energietransitie

Welke kansen en uitdagingen liggen er in de energietransitie voor het Nederlandse bedrijfsleven?
‘De realiteit is dat ons kabinet de lat heel hoog heeft gelegd. Door tot 2030 de CO2-uitstoot met 49 procent terug te dringen, overtreft Nederland de Europese doelstellingen. Het risico daarvan is dat bedrijven hier op een achterstand komen. Onze positie op het internationale speelveld gelijk houden of verbeteren, dát is onze grootste uitdaging. Maar in het kielzog daarvan is duidelijk dat er veel geïnvesteerd moet worden. Tot 2030 hebben de meeste grote bedrijven nog één of twee keer een groot onderhoud gepland, dus het plan is een kortetermijnplan, maar óók een langetermijnplan, want tot 2030 zijn we drie of vier kabinetten verder. Dat biedt de kans om in Nederland een uitnodigend industrieklimaat te maken – juist omdat onze industrie vooroploopt. Die positie kunnen we exploiteren en de bijbehorende kennis exporteren.’

Bent u om die reden overgestapt van GasTerra naar VEMW?
‘Ja. In 2016 bracht VEMW een rapport uit, Samen op weg naar minder, waarin het beschrijft hoe de industrie zijn uitstoot van koolstofdioxide met 95 procent terugdringt. Dat vond ik het eerste consistente verhaal van de industrie voor terugdringing van de CO2-uitstoot. VEMW kwam daarin met maatregelen voor verbetering van de verbruiksefficiency, maar ook met radicale voorstellen voor de transitie. Ik vond VEMW altijd al een professionele, ambitieuze club. Ze zochten een voorzitter die werk van wilde maken van de energietransitie. Hoewel er met de aardbevingen en het besluit om de gasproductie terug te dringen genoeg uitdagend werk bij GasTerra te doen was, wilde ik voorkomen dat ik na tien jaar op mijn werk uitgekeken zou raken. Ik ben daarom bewust gaan zoeken naar iets waarbij ik mijn kennis van de energiesector zou kunnen blijven gebruiken, in een andere context. Persoonlijk kwam het ook goed uit. Onze kinderen hadden hun schoolperiode in Groningen afgerond en dat bood nieuwe perspectieven voor mij en mijn vrouw.’

Wat neemt u mee van GasTerra naar VEMW?
‘Kennis van de energievoorziening van Noordwest-Europa. Ik ken de uitdagingen en de mogelijkheden, heb een goed netwerk in en buiten Nederland. Het leuke van mijn nieuwe rol is dat ik veel bijleer. Ik weet alles van de productie, transport en levering van gas aan de klant. Maar wat grootverbruikende klanten er vervolgens mee doen, daar wist ik veel minder van. Dat maakt deze rol erg leuk.’

De relatief grote industrie in Nederland mag deze ambitieuze plannen uitvoeren. Kan dat zonder de positie van onze industrie schade te berokkenen?
‘Ja. De uitdaging is de energietransitie te realiseren als een gezonde businesscase. De eerste subsidieloze tender voor de exploitatie van windmolenparken aan de kust onderstreept dat: ook betaalbare groene stroom is perspectiefrijk. Geopolitieke risico’s kunnen altijd effect hebben op de gasprijs. De prijs van duurzame elektriciteit die hier in Nederland wordt opgewekt, is in potentie veel stabieler. Voor grootverbruikers is dat gunstig. Tegelijk moet er nog veel gebeuren: we moeten meer elektrificeren, meer recyclen, meer met biomassa aan de slag. Dat is een kostenkwestie voor de lange termijn, maar ik zie het ook als een kans om op een nieuwe leest geschoeid energiebeleid in Nederland te voeren.’

Hoe moet het nieuwe energiebeleid er volgens u uitzien?
‘Veel van onze industrie dateert van de jaren zestig. Natuurlijk zit er geen moertje of boutje uit die tijd meer in die fabrieken en machines, want alles wordt regelmatig gereviseerd, maar innovatie van onze industriële infrastructuur is hard nodig. In het energiebeleid moeten de investeringen van het bedrijfsleven gepaard gaan met overheidsinvesteringen in de energie- infrastructuur. Ik denk dat we ooit zullen terugkijken op deze tijd als een cruciaal moment waarop we onze koers radicaal wijzigden. Er is veel meer aan de hand dan alleen de reductie van CO2-uitstoot of de verminderde gasproductie. Ook het aantal kolencentrales wordt afgebouwd en kerncentrales zijn geen optie meer. We hebben de kans te kiezen voor een perspectiefvolle groene toekomst.’

VEMW vertegenwoordigt naast de industrie ook andere grootverbruikers. Welke kansen en uitdagingen ziet u bij die grootverbruikers?
‘De behoeften van grootverbruikers lopen enorm uiteen. Voor niet-industriële grootverbruikers zoals ziekenhuizen speelt de betrouwbaarheid van levering een grote rol. En voor broeikassen en vrieshuizen is energie een dermate grote kostenpost, dat die bedrijven kritisch willen inkopen, met flexibele prijzen. Immers, als de stroom er een uurtje af is, is een koelhuis van minus 20 graden niet direct ontdooid. Flexibele beprijzing is nieuw voor de energiebranche, omdat de flexibiliteit in de levering tot dusver altijd aan de aanbodkant geregeld werd. Als het land ’s ochtends ging douchen, was er veel gas nodig voor al dat warme water. De gasbedrijven vingen die energievraag met hun productie op. Maar nu wordt de aanbodkant minder stuurbaar, omdat de zon en de wind een veel grilliger effect hebben op de productie. Omdat een winderige zomerdag een grote onbalans kan veroorzaken op het net, zou je dat moeten opvangen, bijvoorbeeld door klanten prijsprikkels te bieden als zij helpen het systeem in balans te houden. In de industrie bestaan daarvoor grote mogelijkheden.’

Kunnen grootverbruikers wel voldoende inspelen op die onbalans?
‘Er zijn veel grote ondernemingen die graag elektrificeren, en hun gasgestookte voorzieningen vervangen door elektrische. Vragen ze dat nu bij hun netbeheerder, dan adviseert die om over vijf jaar maar terug te komen. Rondom de haven van Rotterdam en bij op de Limburgse chemiecampus Chemelot is die vraag actueel. Er is dus ook nieuwe infrastructuur nodig om de nieuwe stroom van de windparken in de Noordzee bij die grote bedrijven te brengen. Dat is een uitdaging, want elektriciteit transporteren is kostbaarder dan gas verplaatsten. Als TenneT een hoogspanningsmast probeert te bouwen, vindt het bedrijf tegenwoordig veel tegenstand van omwonenden. Het land is vol en we zullen dus andere manieren moeten verzinnen om de stroom van de Noordzee naar het achterland te brengen. Dat kan door de productie meer hybride te maken door elektrolyse toe te passen. Bij dat laatste wordt water gesplitst in waterstof en zuurstof, wat later weer gebruikt kan worden om nieuwe energie op te wekken. Als we in staat zijn om dat grootschalig te doen, kunnen we tegelijk de CO2-uitstoot terugbrengen, en een systeem creëren dat gewapend is tegen stroomstoringen.’

U bent drie dagen per week bij VEMW werkzaam. Wat doet u de andere twee dagen?
‘Als inmiddels in het noorden gewortelde Nederlander vind ik het belangrijk iets voor de regio te betekenen. Energie heeft hier een rijke geschiedenis – van turf tot aardgas. Die nationale rijkdom wil ik kunnen vertalen in goede dingen voor Noord-Nederland. Om te voorkomen dat als de aardgaswinning voorbij is de kennis en ervaring die hier is opgebouwd verloren gaat, zijn er enkele initiatieven waar ik bij betrokken ben. Ik ben directeur van de New Energy Coalition, een organisatie met grote ambities. Het is een fusie van drie clubs die al langer hun bijdrage leverden: Energy Valley, Energy Delta Institute en Energy Academy Europe. In deze coalitie zijn de Rijksuniversiteit Groningen, de Hanzehogeschool, de regionale de mbo’s, het bedrijfsleven en de overheid betrokken. Wij willen op nationaal en internationaal niveau een wezenlijke bijdrage leveren aan de energietransitie. Om die transitie te realiseren zullen bedrijven, kennisinstellingen en overheden samen moeten innoveren om doorbraken te bereiken in technologie en kennis, in economische en maatschappelijke toepassingen én in het denken en doen van mensen. De coalitie houdt zich bezig met alles wat betrekking op de Noordzee heeft, met waterstof, de industrietransformatie, de ontwikkeling van lokale energiesystemen en nieuwe vormen van gaswinning, zoals biogas en synthetisch gas. Daar houd ik me de rest van de week mee bezig: om de transitie een kwaliteitsimpuls te geven. Ik vind namelijk dat de wetenschap ook mag helpen om de energietransitie – niet alleen met technische kennis – maatschappelijk vorm te geven. Dat is een belangrijk thema voor mij.’

Wat zou u willen weten van de maatschappelijke kant van de energietransitie?
‘Neem bijvoorbeeld de weerstand die er tegen energieprojecten is: tegen windmolens, tegen zonneparken, tegen de aanleg van hoogspanningsleidingen, tegen nieuwe energiecentrales, tegen bijna alles. Tegenstanders zijn gauw gemobiliseerd, maar iedereen vindt het tegelijk belangrijk dat onze toekomst groener is. Dus laten we helpen om dat aantrekkelijk te maken voor alle stemhebbenden. We denken nog te weinig vanuit de mensen en te veel vanuit de techniek. We proberen mensen in beweging te krijgen met regeltjes of juist subsidies, maar mensen worden gedreven door andere dingen. Dat is nog braakliggend terrein, waar voor bedrijfsleven en overheid veel te ontdekken valt.’

Stel dat u nog topambtenaar op het ministerie van Economische Zaken en Klimaat zou zijn. Welk advies zou u de minister dan geven?
‘Minister Eric Wiebes is op tonnenjacht. Mijn advies aan hem is om een opbouwende visie te geven – een visie op de groene economie van Nederland op lange termijn. Immers, alleen met vermindering bezig zijn, is voor niemand motiverend. Nederland kan een motor voor de groene industrie worden. Nederland kan de plek worden waar innovaties in energie worden ontwikkeld. Als wij hier technologie ontwikkelen, dan helpen we de wereld veel meer dan met alleen de lokale terugdringing van CO2-uitstoot van 95 procent. Blijf dus vooral kijken wat wij daadwerkelijk voor de wereld kunnen betekenen.’

Interview door Peter Smink, ceo en cfo Nuon. Smink interviewt voor Management Scope over duurzaamheid, transformatie en energie. Gepubliceerd in Management Scope 04 2018.

facebook