Analyse Corporate Impact Index

Analyse Corporate Impact Index
DSM is de winnaar van de Management Scope Corporate Impact Award, de prijs voor de onderneming met de grootste maatschappelijke impact van Nederland. Uit analyse van de Management Scope Corporate Impact Index, een nieuwe ranking voor meervoudige waardecreatie, blijkt dat bedrijven niet altijd hun maatschappelijke missie weten te vertalen in de praktijk.

Koninklijke DSM is de meest maatschappelijke onderneming van Nederland. Het Limburgse chemieconcern is de onbetwiste nummer 1 van de Management Scope Corporate Impact Index (MSCII) 2017, de lijst van bedrijven die de grootste positieve bijdrage leveren aan de samenleving. Op 12 september nam DSM-ceo Sijbesma de award in ontvangst.

De ranking, die een jaarlijks karakter zal krijgen, is een initiatief van Management Scope in samenwerking met het Impact Centre Erasmus van Erasmus Universiteit Rotterdam en Accenture Strategy en met data van Sustainalytics.
De index speelt in op de verschuiving die de afgelopen jaren gaande is in het bedrijfsleven: van kortetermijnfocus op winstoptimalisatie naar een langetermijnvisie op maatschappelijke waardecreatie en social responsibility. Bestuurders en commissarissen kunnen hun kennis en macht aanwenden voor maatschappelijke impact, zoals een duurzame wereld, het creëren van meer werkgelegenheid of voor het stimuleren van inclusiviteit. De MSCII maakt die positieve bijdrage inzichtelijk door de honderd grootste bedrijven in Nederland te beoordelen op vijf pijlers: goed bestuur, de relatie met de buitenwereld, duurzaamheid, financiële gezondheid en werkgeverschap.

Dubbele metamorfose
Lijstaanvoerder DSM laat de hoogste score zien op alle vijf de pijlers en geldt dus als de onderneming met de grootste positieve maatschappelijke impact. Oorspronkelijk is de naam DSM de afkorting van Dutch State Mines, de Engelse benaming van de Nederlandse Staatsmijnen, opgericht in het jaar 1902. Ruim een eeuw later lijken de drie letters de verantwoorde opstelling van het concern kernachtig samen te vatten: ‘Duurzaam - Sociaal - Maatschappelijk’. Het concern heeft in honderdvijftien jaar tijd in dubbel opzicht een metamorfose ondergaan: DSM heeft zichzelf in strategisch opzicht verschillende keren opnieuw weten uit te vinden en ook succesvol de draai gemaakt van steenkolenmijnen – en daarmee leverancier van wat tegenwoordig wordt gezien als een van de meest vervuilende fossiele energiebronnen – naar een van de meest duurzame ondernemingen, zowel overall als binnen de eigen branche. Zo getuigt de hoge score op de pijler ‘duurzaamheid’ in dit onderzoek, en DSM is bijvoorbeeld ook leider van de sector materials in de Dow Jones Sustainability Index 2016.

Boegbeeld en ambassadeur
Die draai naar duurzaamheid is vooral het afgelopen decennium in gang gezet. Bestuursvoorzitter Feike Sijbesma stuurt niet alleen op profit, maar gelijktijdig ook op people en planet. Bovendien is hij zowel intern als extern boegbeeld en ambassadeur voor de maatschappelijk verantwoorde opstelling: niet alleen van DSM, maar van het gehele Nederlandse bedrijfsleven. Zo was Sijbesma een van de initiatiefnemers van de Dutch Sustainable Growth Coalition, het samenwerkingsverband van acht multinationals die de transitie naar een duurzame, circulaire en inclusieve samenleving willen versnellen. Ook is hij betrokken bij NL2025, een ceo-initiatief dat is uitgegroeid tot een burgerbeweging voor duurzame groei en vitalisering van de samenleving. De Impact Award, behorend bij het predicaat ‘meest maatschappelijke onderneming’, vormt dan ook een mooie bekroning van Sijbesma’s tweede lustrum als ceo. De maatschappelijke opstelling van het bedrijf is overigens zeker niet alleen afhankelijk van deze topman. Anders kan er met het vertrek van de ceo immers ook een abrupt einde komen aan het sturen op meervoudige waardecreatie. Bij DSM zijn de maatschappelijke doelstellingen geïntegreerd in de bedrijfsvoering.
> Lees ook ons interview met Feike Sijbesma over maatschappelijk verantwoord ondernemen.

Maatschappelijk wantrouwen
Op de tweede plaats in de MSCII vinden we ABN Amro. Een verrassende runner-up, gezien de reputatiecrisis en het maatschappelijk wantrouwen ten aanzien van de financiële sector de afgelopen jaren. Ook de bank heeft de hoge positie op de index te danken aan een hoge score op de verschillende pijlers. Daarbij is de score op financiële gezondheid het hoogst, met name voor winstgevendheid. Maar de bank scoort ook goed op sociaal gebied en op het onderhouden van de relatie met de buitenwereld. Op de derde plek van de Impact Index staat Ahold Delhaize. De Nederlands-Belgische supermarktketen scoort het best van alle bedrijven op de pijler werkgeverschap. Ahold weet, mede door de fusie met Delhaize, een zeer belangrijke rol te spelen als werkgever in Nederland en België. De retailer voedt hele generaties scholieren op, die met een bijbaantje de eerste schreden zetten in hun werkende bestaan. Ook creëert Ahold Delhaize nieuwe vormen van werkgelegenheid; het concern is actief bezig met het digitaliseren van bedrijfsmodel en -kanalen, onder andere door de acquisitie van Bol.com. Naast goed werkgeverschap onderscheidt Ahold zich ook door goed en transparant bestuur. Dat een retailer zo’n hoge plaats inneemt op de MSCII is bijzonder. De retailsector als geheel scoort op bijna alle pijlers juist het laagst, met uitzondering van werkgeverschap en financiële gezondheid. Op maatschappelijk gebied is er dus nog heel nog wat te doen. Ahold Delhaize weet zich echter in positieve zin te onderscheiden.
AkzoNobel haalt de vierde plaats in de Index. Een steuntje in de rug voor scheidend topman Ton Büchner. In de overall top-5 scoort het chemieconcern het hoogst op duurzaamheid. Ook de relatie met de buitenwereld is sterk.

Mr. Sustainability
Unilever vinden we op de vijfde plaats van de Impact Index. Een hoge klassering die niet verrassend is voor een concern dat duurzaamheid zo hoog in het vaandel heeft staan en met Paul Polman een ceo heeft die als Mr. Sustainability door het leven gaat. Het verzorgings- en voedingsconcern heeft duurzaamheid met het Unilever Sustainable Living Plan (USLP) verheven tot het hart van de missie, de strategie en de bedrijfsvoering. Daarbij vormen de Sustainable Development Goals van de Verenigde Naties het uitgangspunt (net als bij DSM). Polman is daarvan zelfs een van de zeventien ambassadeurs.
Het bedrijf scoort overigens ook het op één na hoogst (na DSM) op goed bestuur, vooral door de goede score op transparantie en de aandacht voor impact in de ceo-letter. De Brits-Nederlandse multinational is en blijft een van de meest maatschappelijke ondernemingen, zo komt uit de MSCII naar voren.
Activistische aandeelhouders zijn daar overigens minder blij mee. Ze roeren zich omdat Polman zich volgens hen te veel bezig zou houden met het lot van de wereld en te weinig met Unilever zelf en de belangen van beleggers. Het bod van Kraft Heinz op Unilever kwam dan ook niet uit de lucht vallen. Polman nam noodgedwongen maatregelen. Zoals Philips zich ontdeed van de gloeilampen, zo zette de Unilever-ceo de margarinedivisie te koop (en daarmee de erfenis van grondleggers Samuel van den Bergh en Anton Jurgens). Bovendien voerde hij de publicatie van kwartaalcijfers en inkoop van aandelen opnieuw in en nam hij meer schulden op de balans. Eerder paste Polman de duurzaamheidsdoelstellingen al aan: de halvering van de ecologische voetafdruk is nog steeds het streven, maar grotendeels verschoven van 2020 naar 2030. Bovendien heeft de beoogde gelijktijdige verdubbeling van de omzet plaatsgemaakt voor het vrijblijvender ‘terwijl we ons bedrijf laten groeien’.

Gevoelig voor reputatierisico
De eerste elf concerns in de lijst zijn allemaal beursgenoteerd. Dat is niet verwonderlijk. Beursgenoteerde bedrijven moeten voldoen aan allerlei wet- en regelgeving op het gebied van diversiteit, duurzaamheid en transparantie en hebben te maken met de onlangs herziene Nederlandse corporate governance code, waarin de focus ligt op langetermijnwaardecreatie. Bovendien zijn ze uitermate zichtbaar en gevoelig voor reputatierisico’s. Al die factoren samen vormen een krachtige motivatie voor het nemen van maatschappelijke verantwoordelijkheid. Op nummer 12 en 13 komen we de eerste niet-beursgenoteerde bedrijven tegen: de Nederlandse Spoorwegen en netwerkbedrijf Alliander. Dat zijn echter beide semipublieke organisaties en daarmee zelfs in letterlijke zin maatschappelijke ondernemingen. Niet-beursgenoteerde bedrijven in de private sector komen we niet of nauwelijks tegen in de hoogste regionen van de Corporate Impact Index.
Zonder de druk van disclosure en reputatierisico voelt die categorie bedrijven zich kennelijk niet of minder geroepen maatschappelijke verantwoordelijkheid te nemen, of om deze publiekelijk te tonen. Daar valt dus nog heel wat te winnen. Een uitzondering daarop is FrieslandCampina (nr. 15), ook het enige niet-beursgenoteerde lid van de Dutch Sustainable Growth Coalition. De zuivelcoöperatie wil samen met de aangesloten boeren de sector duurzamer en klimaatneutraal maken en het maatschappelijk draagvlak vergroten. Dat kan door het mestprobleem aan te pakken en door meer dier- en milieuvriendelijkheid op het boerenerf. En door meer naar buiten te treden, aldus FrieslandCampina-topman Roelof Joosten in het FD: ‘Boeren zeggen vaak tegen mij: je moet ons verhaal beter vertellen. Dat is ook waar. We moeten de sector een positievere uitstraling geven en niet alleen reageren op veronderstelde misstanden.’

Lage prijzen
De coöperatie scoort in de index overigens al redelijk hoog op transparantie en laat zelfs de hoogste score van alle bedrijven zien op de pijler ‘relatie met de buitenwereld’. Bestuursvoorzitter Joosten gaat in zijn ceo-letter ook in op corporate social responsibility (csr, een belangrijk onderdeel van impact), in lijn met de missie. Maar er is geen koppeling met de beloningssystematiek. Misschien moet FrieslandCampina de boeren niet alleen gaan betalen voor de melk, maar ook extra voor melk van koeien uit de wei of van boeren die mest verwerken tot biogas? Al is daar weinig ruimte voor: de coöperatie scoort van alle bedrijven het laagst op de pijler ‘financiële gezondheid’, te wijten aan de aanhoudende lage melkprijs. Waar FrieslandCampina last had van de melkprijs, werd Shell (nr. 18) de afgelopen jaren geconfronteerd met een lage olieprijs. Het bedrijf is net als FrieslandCampina actief in Nigeria. Shell levert er ontegenzeggelijk een bijdrage aan de lokale economie, onder meer door het scheppen van werkgelegenheid, maar de vervuiling in de Nigerdelta is en blijft een groot probleem. In Nederland speelt verder het aandeel van Shell in de gaswinning en daarmee de aardbevingen in Groningen. Toch staat Shell in de Impact Index: de relatief lage score op milieugebied wordt gecompenseerd door hogere scores voor bijvoorbeeld goed bestuur en relatie met de buitenwereld. Ondanks uitdagingen waarmee de hele olie- en gasindustrie kampt, weet Shell zich dus positief te onderscheiden. Daarbij komt dat Shell een duurzaamheidscommissie in de board heeft, ook een stap in de goede richting. Die commissie heeft wel nog genoeg te doen.

Intrinsiek of afgedwongen
Om te beginnen zou de beloning van het Shell-management aan csr-doelen kunnen worden gekoppeld. Dat geldt overigens voor meer bedrijven in de Impact Index. Van de top-20 hebben negen bedrijven de csr-doelstellingen niet in de beloningssystemen geïntegreerd. Bij nog eens twee bedrijven is informatie daarover niet beschikbaar. Circa de helft van de bedrijven in de top-20 heeft op dat gebied dus nog stappen te zetten. Over de gehele index genomen stijgt dat percentage zelfs naar zestig procent: slechts veertig procent van de onderzochte organisaties heeft csr nu al (in meer of mindere mate) gekoppeld aan de beloning. Bij het merendeel lijken de maatschappelijke inspanningen dus nog te veel aan de oppervlakte te blijven: de motivatie is er, hetzij intrinsiek, hetzij afgedwongen door politiek of maatschappij, maar deze wordt nog te veel alleen met de mond beleden. Zestig procent van de onderzochte bedrijven heeft maatschappelijke impact in meer of mindere mate opgenomen in de missie van het bedrijf. Bovendien spreekt maar liefst driekwart (73 procent) in de ceo-letter over csr. Het percentage bedrijven dat maatschappelijke impact daadwerkelijk heeft geïntegreerd in bestuur en toezicht, ligt echter een stuk lager, zo blijkt. Betere koppeling van ambities en beloning kan de realisatie van de gestelde doelen versnellen.

Circa de helft (49 procent) van de bedrijven heeft inmiddels een speciale commissaris of commissie voor csr of duurzaamheid benoemd. De andere helft ziet kennelijk geen reden om de statuur van csr als apart toezichtthema te erkennen met een eigen commissie, naast de audit-, benoemings- en remuneratiecommissie. Of zijn die bedrijven van mening dat je maatschappelijke verantwoordelijkheid niet mag afschuiven op één commissaris, maar dat de héle raad commitment moet tonen? Een logische vervolgvraag is in dat geval: in hoeverre zijn de raden van bestuur en raden van commissarissen qua samenstelling ingericht op die uitdaging? Bedrijven die de maatschappij willen versterken, moeten in de top immers een afspiegeling daarvan zijn. Ook op het gebied van diversiteit is er echter nog een lange weg te gaan, blijkt uit de Impact Index. Zo is het gemiddelde percentage vrouwen in de raden van bestuur en de raden van commissarissen samen 22 procent. Daar zit dus nog een flink gat met het wettelijk streefcijfer van dertig procent, zeker als alleen naar de raden van bestuur gekeken wordt, waar het aantal vrouwen veel lager ligt. In de top-20 hebben elf bedrijven een vrouw in de raad van bestuur en negen niet. Net iets meer dan de helft dus. Onder hen bevinden zich drie ceo’s (PostNL, Wolters Kluwer en Alliander), vijf cfo’s en drie coo’s. Eén organisatie heeft twee vrouwen in het bestuur: NS. Er is overigens ook een organisatie met meer vrouwen (drie) dan mannen (twee) in de raad van commissarissen: Alliander. Bovendien is een van die vrouwen voorzitter: Annemarie Jorritsma, niet toevallig ook kwartiermaker van Stichting Topvrouwen. Als je je opstelt als ‘partycrasher’ van mannelijk gedomineerde boards en ‘mannen op hun kop gaat slaan’ om meer vrouwen te benoemen (Jorritsma’s eigen woorden), dan moet je natuurlijk zelf het goede voorbeeld geven.

Verjonging noodzakelijk
Het gemiddelde percentage niet-Nederlanders in de rvb’s en rvc’s ligt vrij hoog: 38 procent. Dat heeft alles te maken met het multinationale karakter van de onderzochte bedrijven. Philips bijvoorbeeld heeft zelfs maar één Nederlandse commissaris: voorzitter Jeroen van der Veer. De rest van het gezelschap is Duits, Amerikaans, Indiaas, Israëlisch en Engels. Hetzelfde regenboog-karakter geldt voor de non-executives van Unilever (inclusief twee Chinese vrouwen: Laura Cha en Mary Ma). Alleen DSM-ceo Feike Sijbesma en chairman Marijn Dekkers zijn Nederlands, waarbij Dekkers ook nog de Amerikaanse nationaliteit heeft. Naast geslacht en nationaliteit is leeftijd een belangrijk criterium voor diversiteit. Het gemiddelde percentage van leden onder de vijftig jaar in raden van bestuur en raden van commissarissen blijkt laag: slechts vijftien procent. Met het oog op de steeds verdergaande digitalisering is verjonging een kans die veel bedrijven nog moeten grijpen. In de raad van bestuur van Randstad bijvoorbeeld zit slechts één lid onder de vijftig jaar: de Fransman François Béharel. In de raad van commissarissen is Jaap Winter (1963) de jongste. Als tegenwicht voor de vergrijzing in de top heeft het uitzendconcern als het enige bedrijf in de MSCII een young advisory board in het leven geroepen. Een passend initiatief, als je bedenkt dat grondlegger Frits Goldschmeding op de prille leeftijd van 27 jaar Uitzendbureau Amstelveen oprichtte, dat al snel Randstad ging heten. Goldschmeding toonde zich twee jaar geleden opnieuw een visionair met de oprichting van de Foundation voor Mens, Werk en Economie. Zijn missie: liefde en medemenselijkheid terugbrengen in de samenleving en een betere wereld creëren door te denken vanuit het belang van anderen. Dat zou je impact-denken avant la lettre kunnen noemen.

Bedrijven 3.0
Ook interessant is het percentage bedrijven in de Impact Index met bestuurders en commissarissen die maatschappelijk relevante nevenfuncties bekleden. Dat ligt hoog: 71 procent. Het gemiddelde aantal nevenfuncties per bestuurder is 2,2. Een geëngageerde bestuurder of commissaris kan dus in verschillende omgevingen sturen of toezicht houden op maatschappelijke impact. Bovendien kan er zo een vruchtbare kruisbestuiving ontstaan. Dat moet gaan fungeren als een vliegwiel voor de vermaatschappelijking van het Nederlandse bedrijfsleven. Dat vraagt niet alleen om ceo’s 3.0, maar ook om commissarissen 3.0. Samen kunnen zij werken aan bedrijven 3.0, die hun bestaansrecht niet langer alleen ontlenen aan profit, maar ook aan people en planet.

Bekijk de volledige lijst en de 5 pijlers via de volgende link: Corporate Impact Index

Deze analyse is geschreven door Marike van Zanten en gepubliceerd in Management Scope 07 2017

facebook