Interview met voormalig topschaatser Harm Kuipers
22-10-2010 | Auteur: Take Ligteringen | Beeld: Maarten Kools
Toen Harm Kuipers in 1975 wereldkampioen allround werd bij het langebaanschaatsen, had hij al ervaren wat innovatie en wetenschappelijk onderzoek voor zijn sport konden betekenen. Kuipers, tegenwoordig hoogleraar Bewegingswetenschappen in Maastricht, vertelt: ‘Begin jaren zeventig reden we nog rond in een "driedelig pak": Een broek, een shirt en een muts. De Zwitserse schaatser Franz Krienbühl vertelde me over een idee dat hij had: een strak schaatspak dat de luchtweerstand zou verminderen waardoor je sneller zou gaan. Ik kan me nog goed herinneren hoe hard iedereen moest lachen toen hij voor het eerst met zo'n pak aan de start verscheen. Maar ik lachte niet, want ik zag hoe slim het was.
Schaatspak
Krienbühl en ik hadden dezelfde publicaties gelezen, over windtunnelproeven in Zweden die grote tijdwinst voorspelden als schaatsers een soort duikpakken zouden dragen. Dat bleek te kloppen: Krienbühl reed al zijn persoonlijke records aan diggelen, en een jaar later droeg iedereen zo'n pak.'
Wrijvingscoëfficiënt
Kuipers combineerde zijn schaatscarrière in die dagen nog met een studie geneeskunde in Groningen. Al spoedig zette hij zijn wetenschappelijke vaardigheden in om meer te weten te komen over de bepalende aspecten van de schaatssport. Zo liet hij op een technische school een speciaal apparaat maken waarmee hij de wrijvingscoëfficiënt van kunstijs kon onderzoeken. ‘Daaruit leerde ik dat je na de dweilpauzes eigenlijk met schaatsen moet wachten totdat het ijs weer droog is, omdat je anders veel langzamer vooruit komt. Er waren destijds ook wat Japanse wetenschappers die soortgelijk onderzoek deden, en die hebben gemeten welke ijstemperatuur het meest ideaal is. Dat soort kennis is nu algemeen beschikbaar en wordt overal toegepast, maar in die tijd was het echt pionierswerk.
Beperkte de ‘schaatswetenschap' zich in het buitenland tot incidentele studies, in Nederland ging de Vrije Universiteit zich er serieus mee bemoeien. Inspirator aldaar was de bewegingswetenschapper Gerrit Jan van Ingen Schenau, bedenker van de meest revolutionaire innovatie in de geschiedenis van de schaatssport: de klaapschaats. Ook dat was een idee waar Harm kuipers vanaf het begin van op de hoogte was. ‘Bij zijn promotie, ergens rond 1980, vertelde van Ingen Schenau me erover. Hij vroeg me of ik de Nederlandse topschaatsers kon overtuigen om met die klapschaats te gaan rijden. Ik zei toen: "Gerrit Jan, dat werkt zo niet. Die schaatsers gaan zich niet in zo'n onzeker avontuur storten. Als je dit van de grond wilt krijgen, moet je het met jongeren doen die niks te verliezen hebben."
Psychologisch effect
Uiteindelijk zou de klapschaats, meer dan vijftien jaar later, zijn doorbraak inderdaad te danken hebben aan iemand die op dat moment niet in blakende vorm verkeerde en dus weinig te verliezen had: schaatster Tonnie de Jong durfde het aan en zag haar lef beloond met een wereldtitel. Toen was het hek van de dam. Op de Olympische Winterspelen in Nagano, een jaar later, reed iedereen op klapschaatsen. Een andere innovatie op die Olympische Winterspelen, in 1998, waren de speciale strips die op de pakken van de Nederlandse schaatsers waren aangebracht om de luchtweerstand te verminderen. Kuipers constateert nuchter: ‘Ik denk dat het effect daarvan vooral psychologisch was. Je ziet die dingen nu ook niet meer.' De ophef die er destijds over ontstond, was niettemin tekenend voor de vooraanstaande positie van de Nederlandse wetenschap in de schaatssport. Volgens Kuipers is die rol nog lang niet uitgespeeld. ‘De klapschaats is nog niet uitontwikkeld en ook qua houding en aerodynamica is er nog wel wat winst te halen. De ontwikkeling van de schaatssport is echt nog lang niet aan z'n eind.'
Bovenstaand artikel is verschenen in de special Strategie, denken en doen, in samenwerking met Eiffel.